866 NASCHRIFT van De redactie van ons Tijdschrift heeft de welwillendheid gehad om mij het artikel van den heer Giel ter lezing te geven, alvorens het ter perse te zenden en gaarne maak ik van die gelegenheid gebruik, om een enkel woord van toelichting aan dat stuk toetevoegen. Ik begin met te herhalen wat ik reeds in het Januari N°. aan- tèekende, dat het kwistig omspringen met den voorraad artillerie munitie niet aan de artillerie moet worden verweten. Als nu de heer Giel betoogt dat op de tochten naar Bagoh en Oleh Gadjah geen munitieverspilling heeft plaats gevonden, dan kan ik hem ten over vloede nog antwoorden, dat ik zoo iets ook niet beweerd heb. Ik heb enkel eene opmerking gemaakt over het munitieverbruik en bloc en er voorts op gewezen hoe in twijfel is getrokken of de zware kanonnade op 21 Juni 1890 wel opgewogen werd door den van 's vijands zijde geboden wederstand niet tegen de door dezen geleden verlie zen en die twijfel is door het thans geschrevene nog geenszins weggenomen. Zeker zou ook ik liever koelies medevoeren voor het dragen van artilleriemunitie zoo hun daardoor het transport kon wor den bespaard van de door den heer Giel bedoelde vrachten, die door een spaarzame geschutaanwenaing allicht eerder en in grooteren getale zouden voorkomen. Uit net door mij geschrevene valt, naar het mij voorkomt, dan ook genoegzaam te ontwaren, dat ik van ar- tilleriegebruik een groot voorstander ben, een gevolg wellicht van de ervariDg en helaas ook van de ondervinding, opgedaan uit het on benut laten of het niet van pas bezigen van geschutmaar ik heb tevens willen waarschuwen tegen het gevaar voor overdrijving dat zich ten deze geopenbaard heeft, niet van den kant onzer artilleristen, maar van andere zijde en eene nauwgezette lezing van hetgeen ik schreef op de blz. 78 en 79 van dezen jaargang, kan omtrent mijne bedoe ling geen twijfel overlaten. Hoe nu verder de heer Giel in de opmerking omtrent de inge nomen artilleriestellingen op 11 Juni tegen den Boekit Roembia en op 18 Juni tegen Kota Nawas een verwijt kon zien aan het adres der artillerie, is mij ten eenenmale onbegrijpelijk. Die stel- SlNTA FaLINSCO.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 371