368 terrein tegen een buitenlandschen vijand op buitengewone hoogte schat, dan moet ik hem die illusie benemen door te wijzen op een tactisch beginsel en wel dit, dat men nimmer zijn tegenstander mag geringschatten. En geringschatting, niet weinig ook, ligt ongetwijfeld in de meening, dat een Europeesche tegenpartij zoo naïef zou zijn, om op de door den heer Giel gedachte wijze te pletter te loopen tegen den Boekit Roembia of tegen een dijkpost in een défilé. Wat nu het incident betreft door den heer Giel nader gereleveerd, het artillerievuur n.l. in het défilé Bagoh over de voorhoede heen, ik wil hem de mededeeling niet onthouden, dat de bedenkingen hier tegen gerezen, voornamelijk van artilleristische zijde gemaakt zijn. Ik zal nog eene schrede verder gaan en hem er op wijzen, dat zelfs het vuur op den llon Juni 1890 uit de beide 12 cM. A., over de aanvallende troepen heen, op den Boekit Roembia gericht, van dezelfde zijde evenmin onverdeelde instemming heeft mogen ondervinden. Het kan den heer Giel niet onbekend wezen, dat het hier een onderwerp gelde waaromtrent de denkbeelden nog al uiteenloopen; dat autoriteiten op artilleristisch gebied als een Hoffbauer in beginsel er tegen, de Pransche generaal Lewal daarentegen, onder zeker voorbehoud, er beter voor te vinden is; dat het Oostenrijksche artillerie reglement het schieten over eigen troepen slechts in zeer bijzondere gevallen toestaat, dat het Duitsche voorschrift aangeeft om zulks zoo veel mogelijk te vermijden, enz., enz. Te oordeelen naar hetgeen de heer Giel boven schrijft, schijnt hij zich te scharen onder hen, die, gelijk von Yerdy du Vernois, het vuren over andere troepen heen als een soms niet te vermijden kwaad beschouwen en mij dunkt dat men, met het oog op Indische toestanden, volkomen vrede daarmede kan hebben. Maar was dat kwaad hier niet te vermijden, was het bepaald noodig de artillerie reeds in het défilé aan den strijd te doen deelnemen De heer Giel vergist zich op nieuw, zoo hij meent dat de gemaakte op merking in hoofdzaak is gericht tegen den artilleriecommandant. Na tuurlijk dat zij hem niet geheel kan ontgaan, maar als die artillerie commandant voor de bewuste handeling zich thans beroept niet op blind maar op alleszins cjeivettigd vertrouwen in de deugdzaamheid der munitie, dan wordt die bewering min of meer te niet gedaan door het voorkomende op blz. 120 van zijn in het Februari N°. geplaatste opstel,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 373