878
Rijst het terrein achter het doel 1°, dan zien wij, dat de baan
van 600 M. den grond snijdt op 568 Men is dus de 50 °/0 diepte
spreiding tot 68 M. verminderd, terwijl het middelste trefpunt op
533 M. valt (snijpunt der baan van 550 M. met den grond).
Daalt het terrein achter het doel 1°, dan ontmoet de baan van
600 M. eerst op 663 M. den grond en wordt dus de 50 °/o diepte
spreiding tot 163 M. vermeerderd, terwijl het middelste trefpunt
thans op 592 M. valt, waar de baan van 550 M. den grond ontmoet.
Doch in beide gevallen blijft het aantal treffers, dat door het doel
gaat en begrepen is tusschen de banen van 500 en 550 M., het
zelfde het eenig verschil is, dat die treffers op rijzend terrein dichter
hijeen- en op dalend terrein verder uiteen- vallen. (1)
Anders is het gesteld met diepe doelen, b. v. eene open sectie-colonne,
40 M. diep en 12 M. breed in staande houding.
Wanneer dit doel op horizontaal terrein met de voorste afdeeling
op 500 M. is geplaatst, bedraagt de diepte van de trefiferruimte 86
M.in die diepte vangt het doel, als het door middelmatige schutters
met het vizier van 550 M. wordt beschoten, 43.5 °/0 treffers op;
terwijl op 500 M. in eene breedte van 12 M. 97 0/o treffers kunnen
worden verkregen.
De trefkans op dit doel op horizontaal terrein is dus
43.5 %X 97 °/o 42 directe treffers.
(1) De baan van 550 M. heeft op 500 M. eene vluchthoogte van 1.56 M., zoodat
de hoogst rakende baan van dit doel eigenlijk de baan van 551 M. is.
In de graphische voorstelling, fig. 18, 19 en 20, zijn de snijpunten van de banen
van 550, 000 M. enz. met het rijzend of dalend terrein onmiddellijk af te lezen. Men
kan die snijpunten ook door berekening vinden. Daartoe berekent men, hoeveel het
terrein op 25, 50, 75 M. enz. achter het doel ten opzichte van de vizierlijn rijst of
daalt, en eveneens hoeveel op die afstanden de vluchthoogte der baan bcnen de vi-
onder
zier lijn bedraagt; het snijpunt van baan en terrein is dan gemakkelijk te vinden.
B. V. (Zie fig. 18».) Bij eene helling van 1°, rijst het terrein ten opzichte van de
vizierlijn op 550 en 575 M., resp. 0.875 en 1.31 M.de vluchthoogte der baan van
600 M. is op die afstanden: 1.79 en 0.94 M., zoodat de baan van 600 tf. op 550 M.
nog 0.915 M. boven het terrein verheven is en op 575 M. onder het terrein gedaald
zou zijn.
Het snijpunt wordt nu gevonden uit de evenredigheid:
0.915 0.37 x 25 M. x,
waaruit: x 18 M. Dus ligt het snijpunt op 550 f- 18 568 M.