431 het denkbeeld gerezen, dat dergelijke fouten niet belangrijk kunnen zijn, maar zij zullen gemakkelijk inzien, dat een opnemer, gedurig kleine fouten makende, hoe langer hoe grooter onnauwkeurigheden zal te constateeren hebben, en ten slotte een vervormd beeld van het terrein verkrijgt. Bovendien kan het maken van vergissingen niet geheel worden buitengesloten, waaruit volgt dat de kans, om bij het meten en het op kaart brengen minder goede uitkomsten te verkrijgen, nog grooter wordt. Om dit zonder behoorlijke controle voortwerken te ontgaan, wordt eerst in het te meten terrein de juiste ligging van een aantal punten bepaald, en deze punten worden op het papier, waarop de kaart moet worden vervaardigd, aangegeven. Yan alle lijnen, welke deze punten onderling verbinden, is daar door de juiste lengte en de richting bekend, en wordt nu de meting van zulk eene lijn op het papier overgebracht, dan blijkt ook onmiddellijk of de meting goed of fout is. Is de fout klein, dan wordt zij óf verwaarloosd of oordeelkundig ver deeld; zij kan zich toch niet voortplanten. Is zij groot, dan moet men wel is waar overmeten, maar ook dit wordt beperkt, daar verscheidene vaste punten zóó zijn gekozen, dat zij op verren afstand zichtbaar zijn, en men ze dus reeds gedurende de meting tot controle kan aanwenden. In het kort, men kan het maken van fouten niet geheel vermijden, omdat de werkzaamheden van eene terreinopname daarvoor zoo vatbaar zijn, maar men tracht die fouten zóó spoedig weg te nemen, dat zij geen invloed kunnen uitoefenen op den in kaart te brengen vorm van eenig terreindeel; dit doel bereikt men door het met groote juist heid bepalen van eenige punten in het op te nemen terrein, en het brengen van die punten op de kaart. Dit beginsel wordt genoemd het melen van het groote in het kleine, d. w. z., dat men eerst een geraamte van het terrein in kaart brengt, en daarna dit geraamte door middel van detailmetingen invult. Volledigheidshalve moet Dog vermeld worden dat dit beginsel ook bij de detailopname wordt toegepast, en dat dus de opnemer, als hij het noodig acht, nog tusschenpunten bepaalt en eerst belangrijke lijnen, zooals wegen, meet, om eindelijk over te gaan tot het opmeten van het tusschen deze lijnen gelegen terrein.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 436