476
Een zelfde lot als S.ondervond den 31en Januari 1888 de Europeesche
fuselier A., die na een veel bewogen leven, op dien dag van Lambaroe
naar den vijand overliep, doch op ruim 300 Meter van de benting neer
geschoten werd.
In datzelfde jaar had van Lampeneroet den 3en November eene
desertie plaats, die ons later veel last zoude berokkenen.
Wij doelen hier op den kanonnier W,, die met den schildwacht S.
des nachts heimelijk overliep.
Was S. een in zich zeiven gekeerd menscb, dof van geest, en zeer
verlangende naar zijn Heimath volgens het achtergelaten notitieboekje,
W. was een heel ander individu, van een terugstootend karakter, die
reeds in 1886 gepoogd had desertie te plegen.
Deze W. nu had wat aan pyrotechnie gedaan, was den dag vóór
zijne desertie nog naar den kraton gegaan, om een fijn vijltje te koopen
en zou met behulp van die vijl weldra ons handen vol werk geven.
Want hij was het, die de niet bij de Atjehers gesprongen granaten
met kruit vulde en ze van eene buis voorzag, waarmede zoo vaak de
spoorbaan rondom Kota-Radja zou worden onveilig gemaakt.
Tot ons genoegen vernamen wij meer dan eenmaal in 1889, dat W.
zwaar aan beri-beri leed, zoodat de verwachting mag worden uitge
sproken, dat hij reeds geruimen tijd onder de groene zoden ligt.
Dit laatste is almede het geval met een Inlandsch fuselier, die in
December 1890 te Bital werd gearresteerd en in zijne desertie aldus
verhinderd werd, terwijl nu laatstelijk'in Februari 1891 helaas,
met succes van Kota-Pohama wegliep de sergeant C., medenemende
400 patronen, wijl hij voorzag wegens aanhoudende dronkenschap
gedegradeerd te zullen worden.
Als eene bijdrage hoe grillig soms het lot der deserteurs bij de
Atjehers is, zij hier vermeld, dat omstreeks Maart 1888 Tengkoe di
Tiroe, dien men beangst gemaakt had, dat hij door een onzer deserteurs
zou worden vermoord, al de deserteurs gedurende eene maand aan
een ketting heeft doen vastleggen.
Vatten wij nu alle de ons ten dienste staande gegevens betreffende
de te Atjeh gepleegde desertiën te zamen, dan valt naar onze
bescheiden meening daarvan te zeggen
a. dat verreweg de meeste deserteurs militairen waren van slecht