RAPPORT EN ADVIES OMTRENT HET WEDE WEN
EN WEEZENFONDS VOOR DE OFFICIEREN
DER LANDMACHT IN NEDER-
LANDSCH-INDIE.
PROFESSOR De. P. VAN GEER.
Vervolg van blz. 416).
II
6. Oorzaken van den ongunstigen toestand. Reeds wees ik
in mijn voorloopig verslag op de oorzaken, waaraan de zorgwekkende
toestand van het fonds moest toegeschreven worden. Nu het nader
onderzoek heeft plaats gehad, kan ik het toen aangevoerde slechts
bevestigen. Bij de voorgaande berekening zijn de omstandigheden
zoo nauwkeurig mogelijk ia rekening gebracht en is vooral gestreefd
om vrij te blijven van overdrijving. Het vroeger geraamde tekort is
thans vastgesteld op het bovengenoemd bedrag van f 8577160, dat
eer als te klein dan als te groot genomen moet beschouwd worden.
Zooals reeds vroeger werd opgemerkt ligt de fout niet in het
oorspronkelijk reglement. De daarbij geregelde pensioenen en contri-
butiën waren, zooals nader zal blijken, volkomen voldoende om het
evenwicht van het fonds voortdurend in stand te houden, zelfs nadat
de pensioenen waren verhoogd.
Uit den hiervoor vermelden staat IV zijn de oorzaken van den
achteruitgang op te sporen. Reeds in het vijfde jaar van het bestaan
van het fonds begonnen de uitkeeringen uit het reserve-kapitaal aan
een ander fonds (het Verhoogd Pensioenfonds), welke uitkeeringen tot
1861 voortduurden. In de zesde kolom van staat IV zijn deze uit
keeringen te vinden.
DOOR