482
Toen zij hadden opgehouden begon de vermindering der doorloopende
storting a 6 pet. Bij Gouvernements-besluit van 1 Januari 1862 n° 9
werd bepaald, dat de gewone contributie met zooveel ten honderd zou
worden verminderd, als de „overwinst" van het voorafgaande jaar
bedraagt. En had men hierbij deu term „overwinst" slechts in zijne
juiste beteekenis genomen! Dan zou het bestuur eene behoorlijke
balans hebben opgesteld en daarnaar de contributiën geregeld! Niets
van dat alles geschiedde. Zonder eenige berekening werd als overwinst
beschouwd wat telken jare meer werd ontvangen dan uitgekeerd, en
zoo kwam men er toe reeds voor het volgend jaar (1863) de door
loopende contributie van 6 pet. op 3 pet. te verminderen. Yan 3 pet.
daalde de contributie tot 2 pet., daarna werd zij weder verhoogd tot
3 pet., nogmaals daalde zij tot 2 pet. Toen het fonds terugging werd de
contributie weder verhoogd tot 3 pet., weldra bleek dat deze verhooging
niet voldoende was en zoo steeg de contributie in 1881 tot 4 pet., in
1884 tot 5 pet., in 1887 ging men tot het oude bedrag van 6 pet. terug,
terwijl men eindelijk tot het besef kwam dat de toestand van het fonds
verre van gunstig was.
In de zesde kolom van staat IV" zijn voor elk jaar de sommen vermeld
die aldus aan het kapitaal van het fonds werden onttrokken. Eerst
komen de uitkeeringen aan het verhoogd pensioenfonds, daarna de
sommen die aan de contributie door verlaging van het procent der
storting werden onttrokken. Yan al deze sommen is de waarde
berekend op 1 Januari 1888 tegen matige rente, nl. a 4 pet., hoewel in
die jaren de rente, welke het fonds van zijne kapitalen maakte, hooger
was. In de zevende kolom van staat IY ziju de aldus berekende
waarden te vinden, hare som bedraagt f 9631002.
Hadden dus geene uitkeeringen uit het fonds aan een ander fonds
plaats gehad en ware de contributie niet volgens de bovengenoemde
bepaling van 1 Januari 1862 verminderd, zoo zou het kapitaal van
het fonds aangegroeid zijn met eene som die hooger is, dan het boven
berekende tekort. En door de hoogere rente die in die jaren kon
gemaakt worden zou het overschot aanzienlijker zijn geweest en het
fonds zich derhalve in een bloeienden toestand bevinden, die nu
aanleiding zou kunnen geven tot eene reductie in de contributie.
Zoo behoeft niet verder naar de oorzaak van den ongunstigen