488 in gegeven verhouding het aantal gehuwden, het weduwenpensioenbepaald naar den vermoedelijken rang en gelet op het aantal kiuderen. Aldus ontstaat de rij der in dat jaar ontstaande uitkeeringen, die begint inet f 600 in het eerste jaar, sterk toeneemt tot het 30sto jaar, waar de som der uitkeering tot f 20500 is opgeklommen, vervolgens daalt zij langzaam en regelmatig tot in het 95ste jaar de laatste der deel hebbers is overleden. "Verder is aangenomen, dat elk verleend pen sioen terstond wordt uitgekocht tegen de contante waarde daarvan, hetgeen in werkelijkheid niet zoo gebeurt, doch eene zuiverder reke ning oplevert. Als jaarlijksche uitgaaf is dus genomen de contante waarde van alle pensioenen, die in den loop van dat jaar zijn verleend. Eindelijk is met de aldus berekende sommen in de drie laatste kolommen de jaarlijksche balans opgesteld. Uit de inkomsten en uitgaven wordt het saldo berekend en dit met de eerste a 4 pet. genomen tot kapitaal gevormd. Merkwaardig is de loop dezer getallen. Tot het 208te jaar geven coutributiën en uitgaven een voordeelig saldo, daarna keert deze verhouding om en ontstaat een negatief saldo. Doch intusschen is het kapitaal aangegroeid zoodanig dat de rente hiervan het nadeelig saldo overtreft, waardoor wij het kapitaal zijn gang regelmatig zien voortzetten. Wanneer eindelijk alle deelhebbers zijn uitgestorven en de over blijvende weduwen uitgekocht, blijft in het fonds een groot kapitaal over, waaruit blijkt dat de gevorderde contributiën te hoog waren. Doch disconteeren wij dat kapitaal tot den aanvang, dan wordt de waarde ten naastenbij 1200000 voor de 1000 aanstellingen, gevende f 1200 per aanstelling. Dit is dus de gedisconteerde waarde van hetgeen elk officier bij zijne aanstelling te veel in het fonds stort, wanneer de bepalingen van het reglement geheel worden nageleefd. Op nieuw blijkt hieruit hoe in het oorspronkelijk reglement het even wicht van het fonds volkomen was gewaarborgd, en hoe dat alleen werd verbroken door de uitkeering aan een ander fonds en de willekeurige, op geen behoorlijke berekening steunende, verlaging van contributie. Ten einde den laatsten twijfel op te beffen is in staat YI de bere kening herhaald doch ditmaal met eene doorloopende contributie van 3 pet. over alle tractementen en pensioenen. Ook hier zien wij in de eerste jaren de contributiën de uitkeeringen overtreffen, zoodat

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 499