47
Q. Behandeling en vergelijking van de navolgende punten in het
Engelsche, Fransche, Duitsche, Oostenrijkache, Russische, Belgische,
Italiaansche, Nederlandsche en Nederlandsch-Indische schietvoorschrift:
a. Wijkt de voorbereidende opleiding van de onze af, en zijn
daaraan voor- of nadeelen toe te schrijven?
b. Hoeveel tijd wordt voor de volledige opleiding noodig geacht
c. Is daarbij ook sprake van eene spoedige opleiding tot het ge
bruik te velde?
cl. Staat de opleiding tot veld- of tot concoursschutter op den
voorgrond
e. Welke richtmethode vormt den grondslag en is er ook verschil
bij het gebruik van het geweer te velde?
f. Wat is er bepaald omtrent de oefening der officieren?
g. Wie schieten er met de revolver?
h. Hoe is het gevechtsschieten geregeld?
i. Prijzen en onderscheidingen.
Men ziet, het leerplan is niets minder omvangrijk dan dat in het
laatst van 1889, behandeld in de 3e aflevering van het Iud. Mil.
Tijdschrift van 1890.
Laat ons thans eens enkele der onderdeelen van het tegenwoordig
gevolgd programma nagaan.
Yolgens het eerste verslag der Infanterie-schietschool, in de 3C afl.
van den jaargang 1890 van dit Tijdschrift bewerkt door X, zou de
leer der kleinste vierkanten behandeld geworden zijn, terwijl wij nu
slechts geannonceerd zien: „toepassing van de leer der kleinste vier
kanten". Het idee, dat voorgezeten heeft om ten opzichte van dit
punt een dergelijke besnoeiing aan te brengen, mogen wij ten volle toe
juichen, doch, helaas, onze blijdschap moet voor teleurstelling plaats
maken, wanneer wij het programma vervolgen, en ontwaren, dat
overigens uitbreiding van de te behandelen leerstof heeft plaats gehad.
Met artikel 31 van de reeds meergenoemde A. O. voor oogen, vragen
wij ons onwillekeurig af, in hoeverre het sub. A. punt 4 vermelde
(de parabolische lijnen van hoogeren graad) ons van nut zou kunnen
zijn, om tot een grondige kennis van de draagbare wapenen te ge
raken.
Punt B. bevat oogenschijnlijk niet zeer veel, doch schijn bedriegt
O