501
der verbintenis, moeilijk echter sluit men daardoor het geval uit, dat
hij in dure tijden voordeel kan trekken uit het niet vervullen zijner
verplichtingen. Dit toch geschiedt, zoodra het verlies, door de levering-
te lijden, de boete overtreft. De boete evenwel kan men ook niet
te hoog maken, zij dient in evenredigheid te zijn met den aard der
tekortkoming en het belang der levering.
Wel is waar verleent de overeenkomst aan den intendant c. q. den
garnizoenskwartiermeester het recht zich ten allen tijde te overtuigen,
of de voorraden aanwezig zijn, en kan deze het daaraan ontbrekende
op kosten en schade van den aannemer aanvullen, maar in oorlogstijd
is het geval denkbaar, dat de toevoer afgesneden wordt. De kleine
hoeveelheden, die gewoonlijk in entrepot blijveD, en die slechts
enkele procenten (1) bedragen van de hoeveelheden, die jaarlijks
worden verbruikt, zullen dan weldra uitgeput zijn. Wanneer de
intendance dan niet slaagt in de aanvulling van den voorraad, zal
dit al spoedig als overmacht kunnen gelden voor den aannemer.
Zijn zulke gebeurtenissen nu wel niet te vreezen bij een oorlog met
eenen Inlandschen vijand, en zijn die geringe voorraden binnenslands
dan hoogstens in staat den marktprijs van het brood tijdelijk op te
drijven, terwijl zij leveringen, bestemd voor troepen te velde, kost
baarder maken; bij een oorlog met een Europeeschen vijand
veranderen de omstandigheden geheel. Hoogstens dertig dagen is de
verstrekkiug van brood dan aan den Europeeschen soldaat verzekerd,
maar het laat zich aanzien, dat alle overige bewoners van Indië zich
reeds lang te voren aan het broodeten zullen ontwend hebben.
Wij zien dus, dat het bestaande stelsel de verstrekking van brood
in tijd van oorlog niet verzekeren kan, hoewel zij voor die omstandig
heden bepaald voorgeschreven is.
Men zou hiertegen kunnen aanvoeren, dat het voorschrijven van
een oorlogsrantsoen nog volstrekt niet zeggen wil, dat dit rantsoen
onder alle omstandigheden verstrekt zal worden, en dat wij in Indië
meestal tegenover een Indischen vijand staan, 't Is waar, de onder-
(1) U°. Dec. 1889 en U°. Maart 1890 waren in entrepot respectievelijk 89 kisten
en 50 zakken, en 83 kisten en 80 zakken, terwijl in de jaren 1887 1889 respec
tievelijk 42380, 65041 en 51181 K.G-. meel in Indië uit entrepot werden verbruikt.
Ned. Sts. Crt. d.d. 30 April 1890 no. 100,