515
Eiscken yoor de toelating- tot het examen. De wet stelt in
art. 42 de volgende eischen
a. op het tijdstip van den aanvang van het eerstvolgend leerjaar moet
de adspirant minstens 5 jaren in den rang van officier gediend hebben en
b. moet hij voldoen aan de door den Minister van Oorlog in overleg
met den Minister van Koloniën te stellen regelen, ook wat betreft prac-
tisehe geschiktheid, gedrag en dienstijver.
Laatstbedoelde regelen zijn omschreven in art. 2 van het „Yoorschrift
voor de Hoogere Krijgsschool" en eischeD, dat de officier, die zich
voor het examen aanmeldt
1°. luitenant is;
2°. van de van hem gevorderde 5 jaren dienst, vier jaren als officier in
Indië heeft doorgebracht
3°. theoretisch en practisch geschikt is voor den dienst als luitenant
bij het wapen of het dienstvak waartoe hij behoort;
4°. van een gezond en krachtig lichaamsgestel is;
5°. door gedrag en ijver uitmunt.
Eindelijk nog eischt art. 4 van het Yoorschrift:
6°. dat de officier niet meer dan éénmaal aan het toelatingsexamen
heeft deelgenomen.
Zooals bekend is, werd bij de vroegere regeling een diensttijd van
4 jareu geëïscht; de verlenging met één jaar geschiedde voornamelijk
met het oog op de trage promotie in Nederland, waar een luitenant
na 6 jaren officier te zijn de studiën aan de Krijgsschool kon hebben
voltooid en dan, wanneer hij geen promotie bij keuze maakte, 14
jaren moest wachten alvorens kapitein te worden en in aanmerking
te komen voor eene plaatsing bjj den Gen. Staf. Yoor Indië was
deze verlenging minder noodig; deed een officier examen nadat
hij 4 jaren in dien rang gediend had, dan was hij na afloop zijner
studiën aan de Krijgsschool en de daaropvolgende detacheeringen
minstens 9 jaren officier, op het oogenblik waarop hij als luitenant
bij zijn wapen terugkeerde, waarbij nu nog een ongeveer 3jarig
verblijf zeker niet te lang was. Door de bepaling dat een Indisch
officier van de 5 gevorderde dienstjaren slechts 4 in Indië behoeft te
hebben doorgebracht, wordt nu echter ook slechts één jaar meer
diensttijd gevorderd van de administratie- en infanterieofficieren, die
resp. na 1 September en 1 November zijn aangesteld in Nederland,
Dl. I, 1892. 34