536 De toebereiding van liet vleesch in de ziekeninrichtingen. In het reglement op den Inwendigen dienst en de politie bij de ziekeninrichtingen lezen wij „Het vleesch bestemd voor de gewone voeding van de lijders der 3e en 4e afdeeling en der dwangarbeiders, wordt gezamenlijk tot bereiding van soep en bouillon gebruikt en eerst daarna in porties gesneden". Uit deze bepaling zou men mogen opmaken, dat vleesch voor de lydera der le en 2e afd. niet wordt gekookt, evenmin als dat, be stemd voor off. v. d. wacht en hetgeen voor melkdiëeten als bief stuk is voorgeschreven. Welk gedeelte van het vleesch bij de troepenmenage ook in de soep achterblijft, dit berokkent den manschappen nooit nadeel, omdat zij allen hun aandeel van de soep ontvangen en dus de volle voedingswaarde van het vleesch genieten. Geheel anders is dit in de hospitalenwant hier wordt soep gegeten door lijders 1<=, 2e en 3C afdeeling en door het mil. bedieningspersoneelook de off. v. d. wacht krijgen hun aandeel. De lijders der 4° afd. en dwangarbeiders echter bekomeu geen soep. Uit bovenstaande bepaling uit het reglement o. d. I. D. b.d.z. blijkt niet, dat ook het vleesch voor het personeel wordt gekookt. Voorzooverre ik weet gebeurt dit ivel en wordt ook een deel van het rantsoen der lijders 1° en 2e afd. en van de off. der wacht in de soep gedaan. Hoe men echter gelasten kan, dat het vleesch van hen, die geen soep eten, voor de bereiding vau bouillon en soep moet worden ge bezigd, gaat mij te hoog. Ter opheldering van alle onjuistheden, die op grond van deze vreemde bepaling worden gepleegd, geef ik het volgende overzicht omtrent de toegestane rantsoenen en de distributie, zooals deze als voorbeeld gegeven is bij Alg. Ord. N°. 18 van 1891, Bijlage Lt. A. Wel is waar heet dit laatste slechts een voorbeeld, maar daaruit is zeer duidelijk de bedoeling van het legerbestuur op te maken. Gemakshalve neem ik slechts heele porties in aanmerking

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 547