546
De heer Anten maakt zich verder schuldig aan verregaande overdrij
ving. Zijne eigene erkenning van dat gebrek (blz. 12 en 13), zich NB.
uitende in de vrees, dat de lezer zijne voorstelling „schromelijk overdreven
zoo niet volslagen onjuistzou kunnen achten, kan niet als verontschul
diging gelden. Overdrijving schaadt. Dit ware spreekwoord is al te
zeer uit het oog verloren. Des schrijvers helrood gekleurde schildering
met al hare citaten is, zooals hij zelf erkent, volstrekt niet toepasselijk
op ons Nederlanders, voor wie hij de brochure geschreven heeft, noch
op onzen tijd. Die schildering moge onze buren gelden of gegolden
hebben, het Nederlandsche volk is te practisch om in de kinderachtig,
heden smaak te vinden, waaronder de meeste duels te rangschikken zijn.
Waar de schrijver het duel onvereenigbaar acht met den Christelijken
Godsdienst, ziet hij over het hoofd, dat het vechten den Europeër in het
bloed zit. Nergens elders is zooveel oorlog gevoerd als in Europa, waar
wèl de godsdienst der liefde tot den naaste wordt beleden, doch eigen
aardige contradictie de vrede slechts te bewaren is met eene wapening
tot aan de tanden en de oorlogsbudgetten het meeste geld verslinden.
In zulk een toestand schijnt het duel volkomen op zijne plaats.
In zijne middelen om het duel uit te roeien is de schrijver allerminst
gelukkig.
Op blz. 65 wordt gezegd, dat de toenemende beschaving met behulp
van de taal in staat stelt om de eene beleediging met de andere te
betalen, hoe stekeliger zoo beter. Nog fraaier is het middel, dat op de
blz. 66 en 70 wordt aanbevolen; een slag in het aangezicht worde ge
wroken met een trap, die onderstboven doet tuimelen of ineen doet
krimpen van de pijn, met een glas water over het hoofd of andere dou
ceurs van die soort. Past de aanval op blz. 1 van den tekst tegen onze
tegenwoordige verlichtingbeschavinghumaniteiten vooruitgang
wel bij zulke begrippen? Ons dunkt van niet. Volgens blz. 75 kan men
zijn vijand een krasse beleediging toevoegen, de daaropvolgende uitdaging
eenvoudig afwijzen en blijven rekenen op den omgang en de achting zijner
kameraden. Op blz. 85 vindt schrijver het gelukkig, dat de geleerden bij hun.
ne discussiën niet aan handen ivorden gelegd m het elkander naar het hoofd
werpen van grofheden en scheldwoordenen inktkokers voegen wij daarbij,
want, zegt de schrijver verder, „die geleerden zouden zich voortaan wel
wachten voor hunne meeningen uit te komen" wat jammer zou zijn voor
zulke meeningen. De heeren geleerden van de soort, waarvoor de schrijver
het opneemt, mogen hem wel dankbaar zijn voor zijne poging om het
duel uit te roeien; dat zal hun de gelegenheid geven om bot te vieren