59
„tot het eerste tijdperk van den Padrie-oorlog (18191825); wellicht zal
„later, op dezelfde wijze behandeld, een volgend tijdvak kunnen volgen."
Achtereenvolgens werden tot nu toe in genoemd tijdschrift behan
deld de tijdvakken:
1819—1825
1826—1882
1883—1885
1836—1840
en 1841 1849
Gaarne stemmen wij met den schrijver in, waar hij zegt, dat zijn
werk eene niet onbelangrijke bijdrage tot de geschiedenis van Suma
tra's Westkust levert. Steunende op de officieele bescheiden, is het
eene onmisbare bron voor de studie van de ontwikkeling en conso
lideering van het Nederlandsch gezag in genoemd gewest.
Het geeft uitvoerig de meeningen weer van mannen als van den
Bosch, Baud, Michiels e. a., niet alleen betreffende ons optreden in
de Padangsche Boven- en Benedenlanden, maar ook ten opzichte van
dat ter Noord- en Oostkust van Sumatra.
Reeds in de eerste jaren van den Padrie-oorlog toch was men
genoodzaakt met de Atjehers rekening te houden, die zoowel van de
land als van de zeezijde tegenover ons vijandig optraden.
Ten opzichte van de Oostkust werd de kwestie behandeld in hoe
verre ons optreden aldaar het Gouvernement in conflict kon brengen
met Engeland.
Aangezien beide punten thans nog aan de orde van den dag zijn,
behoeft het geen betoog van hoeveel gewicht het is, in het bezit te
zijn van bronnen als schrijver ons geeft.
Bovendien toonen zij ons duidelijk aan, welke uiterste krachts
inspanning is noodig geweest, om het verlies van ons gezag op het
voor Nederland zoo gewichtige eiland Sumatra te verhoeden. Hulde
aan allen, die aan dat doel hunne beste krachten gewijd hebben!
Het werk van H. M. Lange op den voet volgende en het
hier en daar aanvullende of verbeterende, vormt Kielstra's arbeid
als het ware één geheel daarmede. Het ware daarom te wenschen,
dat de staatkundige geschiedenis van Sumatra's Westkust als een
afzonderlijk werk in den handel werd gebracht.