VOORLOOPIG ARREST. 1) In S°. 7 van den jaargang 1891 van dit Tijdschrift komt een artikel voor (blz. 43), waarin o. a. de meening van den schrijver over hel opleggen van voorloopig arrest wordt medegedeeld, Aangezien nude daarin onthulde zienswijze lijnrecht tegenover de mijne staat en de zaak, op de militaire discipline betrekking hebbende, van zeer veel gewicht is, achtte ik het mijn plicht, tegen het artikel op te komen. Echter heb ik eerst gedurende eenige maanden gewacht, in de hoop dat iemand, die beter in staat is dan ik zijne denkbeelden op het papier weder te geven, die taak op zich zou nemen. Dat toch ieder een het met Y' olfram eens zou zijn, kan ik niet gelooven 2)maar ter zake. Wolfram beweert: „Elk meerdere dient te weten, dat hij van „zjjne bevoegdheid alleen dan kan en moet gebruik maken, wanneer „hem bekend is, of door hem op waarschijnlijke gronden vermoed „wordt, dat de mindere in rang (graad) zich aan eene aanmerkelijke „fout of eenige misdaad heeft schuldig gemaakt." Wolfram is dus van meening, dat in art. 5 R.L. het recht, dat in art. 4 op de meest onbeperkte wijze aan iederen meerdere is gege ven, plotseling tot een plicht wordt gemaakt in slechts zeer bijzon- Dl. 1, 1892. 5 1) Nu over het opleggen van voorloopig arrest by verschillende schrijvers in den vorigen jaargang meeningsverschil bestaat, is het misschien niet ondienstig in deze quaes tie het woord te geven aan een officier, die door en door met den troep ver trouwd is en gelegenheid te over heeft gehad, om de zaak van den practischen kant te beschouwen. De hier geleverde betoogen zijn, gelooven wij, alleszins juist en de aandacht ten volle waardig. Red. 2) Toen de heer Kdit schreef, had hij nog geen kennis kunnen nemen van het opstel van den lieer Kerapers en de daarop gemaakte aanteekeningen van den heer Barre, een en ander voorkomende in de 11e en 12e aflevering van den jaargang 1891. Red.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 68