67
aan het kader wordt geene R. L. onderwezen, wél het Regl. op den I.
D. en daarin komt die bepaling niet voor.
En nu de toepassing van art. 4 en 5 R. L.
Ongetwijfeld heeft Wolfram volkomen gelijk, als hij beweert, dat
vele superieuren beneden den rang van officier de strekking van die
artikelen niet begrijpen. Ik ga zelfs verder en beweer officieren
ontmoet te hebben, die deze artikelen nimmer eene aandachtige lezing
hebben waardig gekeurd.
In het voorbeeld van Wolf. am is sprake van het voorloopig arrest in
een arrestlokaal. Koolemans Beijncn deelt in zijne „Handleiding" mede,
dat in Nederland eene ministriëele aanschrijving dd. 28 October 1862
bestaat, die bepaalt, dat naar eene gezonde opvatting van de aif. 4 en
5 R. L. het voorloopig arrest tot het arrest in de politiekamer kan
worden uitgestrekt.
Aangezien eene dergelijke bepaling in Iudië niet beslaat, zal hier
het voorloopig arrest steed:? zijn: arrest in het kampement. Deze
mijne meening acht ik weder voldoende gemotiveerd door de woorden
eenvoudig arrest van art. 38 R. K.
Vragen we ons nu af, wat de oorzaak mag wezen, dat de onderofficie
ren, in het voorbeeld van Wolfram genoemd,zooverre hunne bevoegdheid
te buiten gingen, dan zullen we waarschijnlijk het antwoord vinden in het
Reglement op den Garnizoensdienst. De artikelen 68 en 107 leggen aan
commandanten van wachten en patrouilles de verplichting op, beschonken
militairen te arresteeren en naar de hoofdwacht te brengen-, terwijl art.
88 voorschrijft, dat bij de hoofdwacht de noodige arrestkamers zullen zijn
tot voorloopige opsluiting van die geai resteerden. En door die artikelen
nu worden de onderofficieren in de meening gebracht, dat zij beschonken
militairen steeds in de politiekamer moeten laten opnemen.
De instructeurs van het kader zijn de personen, die hen moeten
wijzen op het bestaan van art. 6. I. D. laatste alinea, zoodra sprake
is van de toepassing van de zooeven genoemde artikels van den G. D.
Behalve deze artikels van den G. D. bestaan er, voor zoover ik
weet, geene bepalingen, die voorschrijven, dat eenig persoon liet voor
loopig arrest zou kunnen ondergaan in een straf lokaal.
Keeren we nu terug lot het principiëel verschil in meening tusschen
Wolfram en mij.
7 o o