68
Reeds zeide ik, dat het do bedoeling is geweest van den wetgever,
aan de meerderen een onbeperkt recht te verleenen. En waarlijk,
indien men de geschiedenis van het Reglement op de Discipline bij
de Landmacht nagaat, dan moet men wel tot eene zoodanige conclusie
komen. In het Ontwerp Reglement van Discipline voor de Landmacht
van 1814 vinden we in art. 50 de volgende bepaling:
„De strafwachten, het strafschilderen, de werktoeren in de chambree
„van het kwartier en van de stad, mitsgaders het kwartier-en stadsarrest
„en dat van de strafkamer zullen aan de soldaten door iederen meerdere,
„wie hij ook zij, kunnen opgelegd worden."
In het gearresteerde Reglement lezen we in art. 87, dat de ge
noemde straffen slechts door den Kapitein of Commandeerenden officier
der Compagnie en door de hoogere officieren van het korps aan den
soldaat kunnen worden opgelegd, terwijl art. 38 van het gearresteerde
Reglement eene bepaling bevat, waarvan de wedergade niet in het
Ontw. Reglement te vinden is. Een bewijs dunkt mij, dat de behoefte
aan eene zoodanige bepaling zich duidelijk deed gevoelen, en dat men
de noodzakelijkheid yan het bestaan er van volkomen inzag. Het
is althans niet te veronderstellen, dat het bestaan van die bepaling
te wijten zou zijn aan halfheid. De personen, die art. 50 van het
Ontw. Reglement zoo volkomen omwerkten, die het recht van het
opleggen van straffen, in het Ontwerp aan iederen gegradueerde verleend,
uitsluitend aan den Commandant van de Compagnie en diens superieuren
gaven, leden ongetwijfeld niet aan dat gebrek.
Nu doet zich echter de vraag voor of die behoefte nog heden ten
dage zich doet gevoelen. Mijns inziens, ja. Wolfram beantwoordt
haar blijkbaar met neen.
De straffen hebben het doel den mensch te verbeterendoch zal
het doel niet worden voorbijgestreefd, dan is een vereischte, dat
de straf zoo spoedig mogelijk op het begaan der fout volge.
De inrichting der militaire maatschappij is echter van zoodanigen
aard, dat de straffen gewoonljjk pas den dag volgende op dien, waarop
de fout begaan is, worden opgelegd. Waar het geringe overtre
dingen geldt, kan het geen kwaad, dat de man nog een geheelen
dag in het genot zijner vrijheid blijft, aleer hij gestraft wordt. In
geval echter zijne fout te wijten is aan gebrek aan eerbied voor