71
de uitdrukking voor: „daar heeft hij het recht niet toe En een
soldaat zal er steeds een waar genoegen in vinden iets dergelijks te
kunnen zeggen. Bij de toepassing nu van art. 4 R.L. zal hij dit
nimmer kunnen doen. Hier is algeheele onderwerping de leus en
onberoerd zal het denkbeeld der ondergeschiktheid voor zijn geest
opdoemen. Vooral voor Nederlanders, aan wier geest dat denkbeeld
zich dikwijls slechts in flauwe omtrekken vermag te vertoonen,
vooral voor Nederlanders acht ik het voortbestaan van het bepaalde
van art. 4 R.L. noodzakelijk. Ik hoop dan ook, dat bij eene mo
gelijke herziening van de strafwetten art. 4 R.L maagdelijk rein uit
dat onderzoek te voorschijn moge komen!
Moeilijk te beantwoorden is de vraag, wat art. 5 HL. bedoeld
heeft met belangrijke fouten. Art. 12 C.W. kau wellicht behulpzaam
zijn bij eene poging tot oplossing van die vraag. Daarin nu staat
te lezen, dat het C.W. voor het krijgsvolk te Lande zich niet uitstrekt
tot kleine fouten en overtredingen der militaire discipline. Aangezien
de belangrijke fouten in één adem genoemd worden met misdrijven,
zou men er wellicht onder moeten verstaan al die overtredingen, die
niet op disciplinaire wijze kunnen worden afgedaan. Concludeerende
zal nimmer een gegradueerde strafschuldig zijn, indien hij niet hot
voorloopig arrest oplegt aan minderen, die zich schuldig maken aan
overtredingen tegen de krijgstucht of politiereglementen, doch ivel
zal hij het wezen, indien hij verzuimt het voorloopig arrest op
te leggen aan minderen, die zich schuldig gemaakt hebben aan
misdrijven of overtredingen, waarvoor hij voor den militairen of
burgerrechter zal behooren terechtstaan, hoe gering die overtreding
overigens ook zijn moge.
Ter vervollediging worde hier nog bijgevoegd, dat men verplicht
zal zijn te doen arresteeren (in de politiekamer) allen, die men op
heeterdaad op het begaan van een misdrijf betrapt (Art. 26 Regl.
Strafv.) dan wel, indien de aard der overtreding het ter voorkoming
van misdrijven of ongeregeldheden noodzakelijk maakt of indien zij
het hun opgelegd voorloopig arrest hebben geschonden (A.O. 1887
N°. 69, punt 11, alinea 4