lucht meer zuurstof in- en meer koolzuur uitgeademd wordt dan bij
hoogere temperatuur.
Zij constateerden, dat wanneer onder zekere omstandigheden in een
tijdvak yan 6 uur voor een man van 71 Kg. lichaamsgewicht bij
een temperatuur van 4.4° C de uitgeademde hoeveelheid koolzuur
210.7 gram bedraagt, dat gewicht bij een temperatuur van 26.7°
C. 160 gram beloopt.
De ademhalingsbewegingen zouden dan ook in de koude dieper
en talrijker zijn, tengevolge waarvan meer zuurstof ingeademd en
CO3 uitgeademd wordt.
Echter kan volgens Yoit die meerdere toevoer van zuurstof niet
de oorzaak zijn der grootere stofwisseling, daar deze afhankelijk is
van de hoeveelheid toegevoerde voeding en van de lichaamsbewe
ging. De oorzaak van de grootere stofwisseling blijkende uit de
meerdere behoefte aan voedsel schrijft hij evenwel toe aan de
zenuwen, welke bij lagere temperatuur werkzamer zijn en een spoe
diger verbruik der voedingsstoffen in de weefsels bevorderen.
Niet alleen echter, dat men blijkbaar in de koude meer voedsel
noodig heeft, maar en dit is voor ons doel hoofdzaak de practijk
leert ook, dat, zooals reeds werd gezegd, in Noordelijke streken de
voeding rijker aan vet kan zijn, dan in Zuidelijker landen, waar de
bevolking meer meelachtige spijzen nuttigt.
Men tracht dit dan op deze wijze te verklaren, dat de vetten bij
verbranding meer warmte leverende (1) dan de koolhydraten, indien
zooals in warmere streken het geval is het warmteverlies van het
lichaam door uitstraling kleiner wordt, in de eerste plaats minder
vet in het voedsel noodig zou zijn. Yoit is echter van meening,
(1) M. Rübner gaat zelfs zoo ver van te beweren, dat de door hem genomen
calorimetrisclie proeven bewijzen, dat de waarde der voedingsstoffen niet voedings
middelen kan worden afgemeten naar de hoeveelheid warmte, welke zij bij hunne
omzetting in het organisme in staat zijn te leveren en dat eiwit, vet en koolhydraten
elkander volgens dezen maatstaf in het voedsel kunnen vervangen; zoo zouden 100
deelen vetten in hun physiologische waarde vervangen kunnen worden door 250
deelen koolhydraten.
Binnen zekere grenzen zou het dan voor de instandhouding van het lichaam zelfs
onverschillig zijn in welke verhouding de drie voedingsstoffen in het voedsel voorko
men, mits zij gezamenlijk slechts de vereischte hoeveelheid warmte kunnen leveren.