6
dat deze zaak niet zoo eenvoudig verklaard kan worden, maar gelooft,
dat althans bij den mensch, de warmteregeling van het organisme
plaats heeft door verminderde oxydatie van voedingsstoffen.
Overigens meent men opgemerkt te hebben, dat wat de benoodigde
hoeveelheden koolstof betreft deze zoowel voor de bewoners der
Noordelijke als der Zuidelijke streken vrij wel gelijk zijn, zoodat daar
waar minder vet genoten wordt, het verbruik der koolhydraten toe
neemt.
Hebben wij hiermede eenigszins toegelicht, waarom men voor het
ration der Indische militairen (Europeanen en Inlanders) binnen
zekere grenzen met een geringere hoeveelheid vet genoegen kan
nemen, wij dienen thans na te gaan, waarom men voor den Inlander
met minder eiwit kan volstaan.
Indien wij ons voor den geest brengen, welke rol het eiwit bij de
voeding speelt, dan kan het ons niet verwonderen, dat de voor een
goede voeding noodige hoeveelheid afwisselt, naarmate de lichamelijke
gesteldheid van den verbruiker.
Krachtig ontwikkelde personen met groote spiermassa, in staat
zwaren arbeid te verrichten, hebben meer eiwit noodig, dan zwakkere
en slechts voor lichteren arbeid geschikte individuen.
Zoo geeft professor Voit op, dat terwijl een man van middelbare
kracht bij gemiddelden arbeid per dag 118 gr. eiwit noodig heeft,
deze hoeveelheid voor een vrouw onder die omstandigheden slechts
94 gram bedraagt.
Wellicht kan het zijn nut hebben, er aan te herinneren, dat waar
hier gesproken wordt van een arbeider van middelbare kracht dit
niet dadelijk ziet op 's mans lichaamsgewicht, en men dit dan in
het algemeen niet mag bezigen als punt van uitgang eener bere
kening, daar een man, zwaar 78 Kg., minder eiwit noodig kan
hebben, dan een ander die slechts 60 Kg. weegt. Volgens Dr.
Hamilton E. Bowie, (1) een leerling van Voit, komt het hier aan
op den bouw van het lichaam, de massa der beenderen, spieren en
andere organen, zoomede op de samenstelling daarvan. Het „ge
middelde" heeft dan ook alleen betrekking op de hoeveelheid arbeid,
(1) Zeitschrift für Biologie 1879 deel XY blz. 467 en volg. en Meinert Deel I blz. 65.