655 sluiting de ondergang zou zijn van het gezag door die ambtenaren met een soort van destijds al bestaande scheepvaartreqeling en inmenging in de binnenlandache aangelegenheden, reeds verkregen. In stede van algeheele sluiting werden toen slechts besluiten uit gevaardigd tot gedeeltelijke sluiting en voor andere gedeelten eene soort van scheepvaartregeling ingevoerd. Met een en ander kon de Regeering zich niet vereenigen en het slot van de rekeuiug was, dat reeds in 18S5 het stelsel van sluiting werd prijsgegeven, de geheele Atjehkust voor den algemeenen handel werd opengesteld en de voor de sluiting ter beschikking gestelde sterke marinemacht tot een minimum werd teruggebracht. Van het voorgeschreven stelsel bleef toen dus alleen het passieve-, het zwakke gedeelte over, het afwachten, het lijdelijk afwachten in de geconcentreerde linie te Groot Atjeh of de onderwerping ook komen zou. Kon het fraaier en was het te verwonderen, dat de panij van verzet steeds sterker werd, dat het geloof bij den Atjeher steeds diepet wortel schoot, dat hij er bij volharding in slagen zou om ons uit het rijk te verdrijven. Een gewichtige door de Atjehsche hoofden en grooten, dadelijk na de concentratie genomen maatregel, werkte hiertoe krachtig mede. Nauwelijks toch hadden wij ons uit de XXII Moekims teruggetrokken of daar werd in het gebied van Polim eene groote vergadering van de grooten en voornamen des rijks met de priesterschap belegd in den „mesdjid Indrapoeri" en in dezen tempel, aan welken gelijke rechten zijn toegekend als aan den „mesdjid Raja" nabij den kraton, de jeugdige Toeankoe Mohamad Daoed meerderjarig verklaard en tot sultan des rijks uitgeroepen. Deze maatregel, die gevolgd werd door de inrichting, voor zooveel mogelijk, van des sultans huis te Keinala, naar de beginselen in de Malcota-alam neergelegd, was een meesterstuk van politiek beleid. Het bracht meer eenheid en samenhang in het Inlandsche bestuur des lands, naar alle oorden van het rijk werden zendelingen van den nieuwen sultan afgevaardigd om tot deelname aan den heiligen oorlog tegen de Kafirs aan te sporen en toen wij door de algeheele openstelling van de kusten voor den buitenlandschen handel gepaard

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 106