763
Inwendig verteerd door wormen, was ook met hen niets meer te
beginnen.
Toen dan ook, zoowel de Militaire Commandant van Singkawang
als de officier belast met het toezicht op de africhting in Februari
j.l. hun rapport over de uitkomsten der africhting opmaakten, kwamen
zij daarin beiden tot de volgende conclusie „de africhting tot het over
brengen van berichten tot op zelfs */4 uur is niet geslaagd; het
„resultaat der beoefening van het op schildwacht staan bij een
„post en het doorzoeken van het terrein moet als geheel onvoldoende
„worden beschouwd en geen enkele hond bezit de geschiktheid, om
„bij uitrukkende colonnes de spits tegen overvalling te beschermen."
Gedurende eene daarop gehouden inspectie te Singkawang kwam
de Gewestelijk Militaire Commandant tot dezelfde slotsom. Bij geen
der door hem bijgewoonde oefeningen volbrachten de honden de hun
opgedragen taakwaar het mogelijk was trachtten zij zelfs door
wegloopen zich aan hun opdracht te onttrekken.
Dit te moeten constateeren na een proef die reeds ruim 4 jaren
had geduurd, was zoo weinig hoopvol voor de toekomst, dat hij
eene verdere proefneming nutteloos achtte en het voorstel deed om
„de proef: „Taijkong of bastaard Taijkong honden voor militaire
„doeleinden af te richten" te doen staken.
Het Legerbestuur het nuttelooze van eene verdere proefneming
beamende, hechtte zijn goedkeuring aan het voorstel en gelastte de
nog aanwezige honden op publieke vendutie te doen verkoopen.
Zoo zijn dus de illusiën, die men zich in 1888 schepte, om
even als in enkele Europeesche legers, ook bij ons leger afgerichte
honden den veiligheidsdienst te velde te doen vergemakkelijken,
in rook vervlogen. Immers ook de te Atjeh genomen proeven
met Atjehsche en andere Sumatraansche honden mislukten geheel
en andere hondenrassen in onze koloniën, die voor eene proef in
aanmerking zouden kunnen komen, zijn er niet. Wel wordt in
een artikel over Patrouillehonden in de Java bode van 18 December
1889, n°. 292 de terrier voor zulk een proef warm aanbevolen, doch
deze hond komt reeds door ziju geringe hoogte niet in aanmerking.
Proefondervindelijk toch is bewezen, dat een hond minstens 0.5 a