572 en pensioenen gehandhaafd blijven. Deze contributie vormt verreweg het grootste deel der inkomstenzij rust op de onderlinge solidariteit der deelhebbers, alle officieren van het Nederlandsch Indische leger. Wel betaalt hierbij de een iets te veel, de ander iets te weinig, doch bij het hooge doelde verzorging van weduwen en weezen van in den strijd gevallen of aan de vermoeienissen van het leven bezweken officieren, mag dit bezwaar niet overwegen. Ook voor de weduwen- pensioenen der burgerlijke ambtenaren is hetzelfde beginsel aangenomen en wordt door allen een gelijk procent over de bezoldiging als bijdrage in het fonds gestort. Wel is daarbij een maximum van bezoldiging aangenomen, waarboven geene storting behoeft verricht te worden doch ook het weduwenpensioen heeft een maximum, met het als maximum aangenomen tractement overeenstemmende. Bij het hier behandelde fonds daarentegen stijgt het weduwenpensioen met den rang tot aan den hoogsten rang en is het derhalve niet onbillijk dat ook de doorloopende storting zich over de geheele bezoldiging uitstrekt. Uit tal van berekeningen is mij gebleken dat juist in de hoogste rangen verreweg de hoogste contributiën voor het weduwenfonds wor den geheven; voor enkele gevallen bedroeg de waarde der stortingen het dubbele of drievoudige van de waarde van het pensioendoch hierbij mag wel in aanmerking worden genomen dat aan de hooge militaire rangen ook hooge bezoldiging is verbonden, zoodat hier de doorloopende contributie niet zoo drukkend is als bij de lagere officiersrangen. De druk der doorloopende contributie werkt het zwaarst bij gepensionneerde officieren, omdat van het pensioen in procenten dezelfde korting wordt betaald als van de bezoldiging, doch hier staat tegenover, dat vele gepensionneerden door een laat huwelijk met eene jongere vrouw groote lasten op het fonds werpen, dubbel zwaar wanneer, hetgeen niet zeldzaam voorkomt, zulk een gepension neerde kort na zijn huwelijk overlijdt. Derhalve moet de doorloopende contributie de grondslag van alle onderlinge weduwenfondsen blijven en is slechts de vraag te beantwoorden, hoe hoog zij moet gesteld worden. Om deze te kunnen beantwoorden zijn mede de staten Y en YI opgesteld. Zoo nauwkeurig mogelijk zijn hierbij de contributiën nagegaan en de bepalingen van het bestaande reglement gevolgd. De gewijzigde huwelijkscontributie naar staat VII heeft geen merkbaren

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 23