795 in rang, en het tegen diens borst stooten met een stuk brood, daarstelt feitelijke insubordinatie, ook al geschiedt zulks niet zoo zeer, om eenig lichamelijk leed te veroorzaken, als wel om een blijk van minachting te geven (blz. 204). En nu is mijn meening, dat de mindere, die zijn meerdere in rang op den publieken weg staande houdt, om op min of meer rutve wijze een kleinigheid in diens kleeding te veranderen, tegen dien meerdere een daad van geweld uitoefent en hem eenigen dwang aandoet, terwijl zijn handeling een soort minachting te kennen geeft. Dit laatste springt beter in het oog, wanneer men den afstand tusschen den mindere en den meerdere vergroot en bijv. aanneemt, dat die korporaal een kolonel of een generaal had staande gehouden. De wet spreekt echter nergens hoe ver een mindere beneden een meerdere moet staan zij spreekt slechts van meerderen en minderen, zonder zich ergens in te laten met den afstand, die hiërarchiek tusschen beiden bestaat. Wèl kan men van meening zijn, dat den meerdere door zulk een behandeling geen dwang of mishandeling wordt aangedaan, doch daar over valt niet te twisten. De een gevoelt dwang, als men hem bij zijn ooren trekt, de ander eerst, wanneer hij in de goot wordt getrapt. Verder acht ik het dringend noodzakelijk, dat men in dit opzicht niet al te spitsvondig redeneere ter wille van zoogenaamde gezonde rechtsbegrippen, om zoodoende een soort van premie van onvervolg- baarheid toe te kennen aan fijn overlegde uitvluchten van kazerne- advokaten. (Barré gevolgd). Ook blijf ik gelooven, dat ideeën als die van Metis over ontoereken baarheid in geval van insubordinatie, in dronkenschap gepleegd, de krijgstucht in het Leger ondermijnen, evenals ik de vaste overtuiging heb, dat de zucht van vele rechtsgeleerden, om de gestrengheid der wet te temperen (Mr. Pols blz. 295.) spoedig zou verdwijnen, wanneer in plaats van geleerde theorieën te verkondigen van achter de schrijftafel, zij bij het handhaven van orde en tucht in half verlichte kazernes, eens een paar malen door driekwart dronken fuseliers tegen den muur worden gedrukt, op de wijze, zooals omschreven staat in het vonnis vermeld door Metis in den jaargang van 1883 en met zooveel zelf voldoening opnieuw opgerakeld in dien van 1889, blz. 52. Hoe gevoeliger die aandrukkiug is en hoe grover de handen van den

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 246