797 moet worden, zonder zelfs een uitzondering te maken voor betrap ping op heeterdaad (1). Kortheidshalve vermeld ik er slechts een paar, ik heb er echter nog enkele in voorraad voor hen die meer verlangen. Geen ongeluk is zoo groot, of er is een gelukje bijzoo ook hier. In de geheele strafpreek, die tegen mij gehouden is, komt toch één lichtpunt voor en aangenaam stemde het mij dan ook, toen ik las, dat mijn opstelletje, hetwelk van zoo weinig ernstige studie getuigt, den schranderen Metis toch iets geleerd heeft, n. 1. het bestaan van de missive, dd° 23 April 1889, waarin de auditeurs-militair door den advokaat-fiscaal worden uitgenoodigd, steeds de invrijheidstelling van den beklaagde te verzoeken aan officieren-commissarissen en later aan den krijgsraad, wanneer dit bij geringe misdrijven zonder gevaar voor ontvluchting kan geschieden, Een enkele vraag wensch ik hierbij te doen. Hoe lang moet iemand wel „tüchtig Lernen", hoe groot moet zijn kennis wel zijn van de rechtswetenschap, om te kunnen weten, dat in zake het arrest van den militair-beklaagde, men zich geen gevestigde opinie mag vormen uit twee artikelen van de R. L Hoeveel jaren van ernstige studie moet men wel doorleven, om tot de ontdekking te geraken, dat behalve deze beide artikelen 12 en 55 RL., er meer andere zijn, waarin het tegenover gestelde in even duidelijke bewoordingen staat uitgedrukt Alvorens maar zoo los weg te antwoorden, bedenke men, dat Metis tot aan het verschijnen van N°. 7 van dezen jaargang, te vergeefs in de wet steun heeft gezocht voor deze zienswijze van den advokaat-fiscaal, uitgedrukt in bovengenoemde missive, en dat hij nu bij een nadere studie nog slechts vermeent dien steun te hebben gevonden, (blz. 615). Eén ding moet gezegd wordenMetis betaalt en grand seigneur, want voor het weinigje, dat hij uit mijn schrijven geleerd heeft, heb ik de nieuwigheden uit zijn betoog maar voor het grijpen. Zoo leer ik er uit, dat hij niet schromelijk gedwaald heeft door zijn meening te gronden op art. 12 en 55 RL. want HearHear „wij merken G. op, dat wij in onze vroegere meening niet alleen „stonden", zoo staat er op blz. 614, van dezen jaargang. (1) I. M. T. 1882, 2e deel.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 248