809 voor de rust en de orde hadden te zorgen. Elke doeson had zijn eigen beheer, terwijl eenige van die dorpen te zamen Marga's uit maakten, welke onder door ons bestuur erkende en verantwoordelijk gestelde Marga hoofden geplaatst waren. Als hoofd over al de Inlandsche ambtenaren in het Palembangsche was de gewezen Rijksbestierder Pangeran Krama Djoija Perdana Mantri gesteld, die in den regel ter hoofdplaats verblijf hield, doch zich tengevolge van de veelvuldige onlusten, roof-en moordpartijen die in het binnenland plaats grepen, dikwerf met zijn gevolg naar het tooneel der woelingen begaf en daar meestal de rust en de orde wist te herstellen. Daar echter de onrustige bewegingen voortdurend toenamen, werd eindelijk besloten in de binnenlanden eenige punten, zooals Tebing- Tinggi, Lahat, Blitie enz. door onze troepen te doen bezetten, hetgeen te eerder werd noodig geoordeeld, omdat de Rijksbestierder meer en meer zijn vroegeren invloed op de Inlandsche hoofden en bevolking scheen te verliezen en zijn gezag alleen nog maar scheen te kunnen doen gelden, zoolang hij zich onder hen bevond. Ten slotte werd het zoo erg, dat de strooptochten zich zelfs tot nabij de hoofdplaats uitstrekten en in 48/49 Gouvernementsambte naren te Moeara Doea (Kommering Oeloe) door opstandelingen werden ingesloten, omstandigheden, die naar Java bericht werden en de uit zending van het le Bataljon Infanterie onder commando van den majoor Hemmes ten gevolge hadden. Deze troepenmacht herstelde grootendeels ons gezagzij maakte, onder het leveren van menig gevecht, vooral in de Kommering Oeloe, tochten door de grensdistricten Kessom, Semundo, de Marga Hadjie enz. en bracht na nog een excursie door de binnenlanden langs Lahat en door de Kikim tot Tebing-Tinggi, de zaken tot zulk een gewenscht einde, dat de expeditionnaire troepen naar de hoofdplaats en verder naar Java konden terugkeeren met achterlating te Moeara Doea en Batoe Radja Ogan van detachementen, die respectievelijk onder de orders van de 2e luitenants Groos en Backerus werden gesteld. Ter eerstgenoemde plaats trad de heer van den Bossche, te Batoe Radja Ogan de heer Walland, beiden Europeesche ambtenaren ter beschikking van den resident, als civiel gezaghebber op.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 260