831 welke van verscheidene jaren bijeengevoegd, langzamerhand fondsen vormen en in enkele zeer groote garnizoenen reeds een aardig kapitaal moeten beloopen. Art. 17 Lr. A. schrijft voor, deze saldo's te beleggen, terwijl art. 25 Lr. B. de wijze aangeeft, welke de Plaatselijke en Plaatselijke Militaire Commandanten bij die beleggingen gehouden zijn te volgen. Maar wij vragen ons af: „Kan dit wel ooit onder de doelmatige aanwending der fondsen begrepen worden, welke art. 10 Lr. A. bedoelt"? Wat heefc onze mindere er aan of dat fonds al bestaat en oploopt? En toch, het behoort hem toe; de cantine, de heele inrichting is zijn werk. Dat fonds, dat voor hem vrij wel nutteloos is, heeft dus geen recht van bestaan, zoo het hem niet op de eene of andere wijze teruggegeven wordt. Het is volstrekt niet onze bedoeling een aanslag te doen op de prijzen der dranken; deze zijn overal billijk en doel matig gekozen geworden; evenmin willen wij door extra-uitdeelingen of overdadige weelde het fonds vermorsen. Staat er misschien niet een betere weg open ter doelmatige aanwending? Dezelfde mindere, die van daag helpt opbouwen aan dat kapitaal, gaat morgen naar een post, waar hij van zeer veel verstoken blijft. Waarom hem daar dan niet doen profiteeren van dat fonds? Waarom geeft de goedbedeelde cantine niet haren steun aan de minder be middelde zusterinrichting? Beider bezoekers behooren tot één leger; waarom dan den man hier van alles te versteken en elders een kapitaal voor hem ongebruikt te laten liggen? Voor onvoorziene groote uitgaven behoeft de hoofd- cantine niet te vreezen. Tegen brandschade moet zij volgens art. 12 Lr. B. verzekerd zijn en mochten er bijgeval bijzonder groote kosten zijn, welnu, wordt dan de korte tijd harer ontbering in dit vage en zeker zeldzame geval, niet ruimschoots vergoed door den zooveel langeren tijd, dat de kleine garnizoenen zich in het bezit eener gezellige en aangename cantine mogen verheugen? Rechtskundig behoort het kapitaal ook niet den huidigen bezoekers der groote cantine toe, ten wier behoeve het c. q. zou aangesproken worden. Het is immers grootendeels gevormd geworden door tal van voorgaande generatie's. Waarom hen in dat geval dan alleen Dl. II, 1892. 54

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 282