- 834 eenigszins betalen kunnen, voor 1500 francs een plaatsvervanger nemen. Deze plaatsvervanger vertoont zich evenwel dikwijls in het geheel niet. Men behoeft slechts de aangegeven som te betalen, en deze verdwijnt dan op onverklaarbare wijze naar men beweertbij het Departement van Oorlog. Desalniettemin is de Spaansche begrooting van oorlog sedert 1869 van 97 tot 142 millioen francs gestegen, hetgeen zijn oorzaak vindt in de omstandigheid, dat afgescheiden van de aanschaffing van oorlogs- materieel waarvoor zeer groote sommen werden toegestaan dit kleine leger van 50000 man zooveel officieren heeft als een der groote Euro- peesche mogendheden, ja zelfs in sommige rangen nog meer dan deze. De nieuwe ranglijst geeft hiervoor de volgende cijfers: 502 generaals, 554 kolonels, 962 luitenant- kolonels, 2014 majoors, 5242 kapiteins en 11445 luitenants, totaal 20699 officieren. Op elke 2 a 3 man komt dus één officier. Bij de Spaansche oorlogsmarine is de toestand hetz elfde. Wel is waar, zijn in dit ontzaglijk groote officierskorps 4580 reserve officieren begrepen, maar dit doet weinig of niets ter zake, omdat de Spaansche reserve-officier een troepenofficier is, die na een korten, door gaans willekeurig langen actieven diensttijd, op eigen verzoek of op voor dracht van zijn chef het regiment wel is waar tijdelijk verlaat, maar zijn traktement blijft behouden en daarvoor verplicht is, in zijn gewezen garnizoensplaats te blijven wonen. Daar nu de Spaansche luitenant een vrij groot traktement (190 frcs. in de maand) heeft, kan men nagaan, wat eene dergelijke regeling aan Spanje moet kosten. Dit korps is voornamelijk ten gevolge van den in 1870 gevoerden Carlistenoorlog zoo uitgebreid geworden. Gedurende den oorlog' nl. bevorderde men de soldaten veel te vlug tot officier, en na den oorlog kon men hen natuurlijk niet weder ontslaan, maar moest men verder voor hen zorgen. Daarbij kwam nog, dat men na het einde van den oorlog het geheele Carlistische officierskorps in het Kon. Spaansche Leger overnam en dit toestond in den vroeger door hen bekleeden rang te blijven doordienen, terwijl bovendien verzuimd is, het aantal leerlingen aan de krijgsscholen in te krimpen. Yan deze krijgsscholen bezit Spanje er 4, nl. een te Toledo, de Aca- demia general voor de Infanterie en de militaire opleiding van de offi cieren van de andere wapens, een te Segovia voor de Artillerie, een te Valladolid voor de Cavalerie en pen te Guadalaxara voor de Genie.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 285