851 reeds 13977 van de 17505 Europeanen, Amboiueezen en Afrikanen, of i/s van het aantal broodeters van het leger geholpen zijn. Tot de 2e klasse zouden in principe behooren de garnizoenen, niet aan spoorwegen gelegen, die te klein zijn om zelf en te ver van andere garnizoenen verwijderd zijn om met deze gezamenlijk een machi nale bakkerij te bezitten. Yoor zooverre het aantal Europeanen van het garnizoen toelaat in de broodbereiding te voorzien met één baksel van een ouderwetschen gemetselden oven, zooals die nog algemeen in Indië gebruikt wordt, zou die aan den kok kunnen worden opge dragen (1). Garnizoenen van meer dan honderd man, waar de dienst van den kok zwaarder is en al spoedig één baksel niet voldoende zou zijn, zouden dan de 3e klasse uitmaken, waar de bereiding van het brood tegelijk met de levering der andere levensmiddelen wordt uitbesteed, onder gehoudenis, dat de aannemer gouvernementsmeel bezigt. Na de nadeelen van dit stelsel, in het licht gesteld aan het slot van ons eerste artikel, spreekt het wel van zelf, dat wij dezen maatregel slechts als een pis-aller beschouwen om den molen voort durend werk te helpen verschaffen. Dit nadeel is overigens zoo groot niet, als het wel schijnt, daar hiervoor alleen in aanmerking komen Amboina, Makassar, Bandjermasin, Medan-Deli, Lahat, Palem- bang en Pontianak met resp. 212, 270, 206, 147, 110, 179 en 113 Eur. enz., die samen slechts ongeveer 7°/o uitmaken van het geza menlijk aantal broodetenden van het leger. De maatregel van de kleine garnizoenen hun brood zelf te doen bakken, indien er niet meer dan één baksel daags noodig is, staan wij voor, omdat hij personeel geeft, bekend met het gebruik van eenvoudige ovens, dat zoonoodig als hulppersoneel te velde kan gebe zigd worden. Bovendien maakt het in die garnizoenen de controle op den aannemer overbodig, zonder de werkzaamheden van het keu- kenpersoneel bovenmatig te verzwaren. Alle bakkerijen verbakken dus meel van den molen. Bij alle dient daartoe een voorraad meel voor de behoefte van hoogstens zes maan- (1) Op Java zouden daartoe behooren de garnizoenen te Palimanang, Serang, Tji- legon, Banioewangie, Patjitan, Oenarang, Pelantoengan, resp. met 20, 63, 14, 4, 6. 14 en 25 Eur. ingevolge Bijl. D. Kol. Yersl. 1890 p. 4 9, en in 't geheel omtreeks 13°/0 van het leger.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 302