870
Op den 21en, toen naar Talang-Padang werd opgerukt, ontmoette
men bij Boekit-Epo een van boomstammen opgerichte versterking,
welke met een verlies van één doode en negen gewonden stormender
hand genomen werd. Te Talang-Padang kwam daarop de Pangeran
van Loeboe-Poending zijne onderwerping aanbieden.
Den 22en April vertrokken beide colonnes naar Linga, alwaar een
groote macht van vijanden zich zou vereenigd hebben.
Gedurende den marsch ontmoette meu bij Talang-Sipie vier bentings
van boomstammen, die de een na de andere genomen werden, doch
den len luitenant de Quaij en verscheidene manschappen ernstige
verwondingen berokkenden, terwijl voorts onze troepen zoodanig ver
ontrust werden dat zij slechts langzaam konden voortrukken en des
nachts halverwegen Linga moesten bivouakeeren.
Den 23en d. a. v. kwamen de troepen tegen 11 uur V. M. in 't
gezicht der zeer versterkte en op den linkeroever der Moesi gelegen
doeson Linga. De overste de Brauw liet de Afrikaansche compagnie)
onder bevel van kapitein van Langen, door het bosch omtrekken en
hield onderwijl het front met eenige granaten bezig.
De beweging gelukte zoo volkomen, dat kapitein van Langen
zonder verliezen aan de O. zijde binnendrong en den vijand in allerijl
deed vluchten.
Alles werd nu in gereedheid gebracht, om een brug over de
Moesi te slaan; de rivier had hier een breedte van 80 a 100 Ked.
ellen en een zwaren stroom, zoodat de omstandigheden nu juist niet
gunstig waren
In den morgen van den 24en waren met veel moeite eenige Inlan
ders van de 4U comp., 5e bat. met een sterk en expres van Palembang
medegenomen rottantouw aan den overkant gekomen, waarbij echter
een Inl. soldaat en een koelie verdronken. Het werk werd voorts
ook door den steeds vurenden vijand verontrust, zoodat tegen den avond
nog alleen de zes manschappen voor de bewaking van het touw aan
de overzijde waren, die, hoewel moedig standhoudende, niet alleen
ieder oogonblik verjaagd konden worden, maar ook in groot levens
gevaar verkeerden. Hunne namen zijn Pa-rewa, Linsang, Asmat,
Laborro, Towidjoijo en Misna (allen Madoereezen).
Ondertusschen had gelukkig de controleur van den Bossche er in