872
bedrag van drie jaren landrente, terwijl de Pasirah van Moeara-
Pinang werd vervallen verklaard.
Zoo aan deze voorwaarden behoorlijk werd voldaan, zouden er
geen doesons in Lintang-Kiri worden verbrand en de troepen niet
verder oprukken.
Deze conditiën werden door de aanwezige hoofden aangenomen; die van
Lintang-Kiri verzochten echter drie en kregen vijf dagen bedenktijd.
Terwijl nu de overige hoofden bezig waren de landrenten zoomede de
gevraagde bamboezen te verzamelen verstreek langzamerhand de tijd,
waarop Lintang-Kiri verplicht was, de opgelegde boete te brengen.
De meest tegenstrijdige berichten werden van daar ontvangen, dan
vertelde men dat de boete spoedig zou worden voldaan; een andere
maal wilde men, dat Radja Tiang Alam met veel volk uit de Pasoemah
was teruggekeerd en zich bij de doeson Moeara-Koelit versterkt en
de in den omtrek daarvan wonende bevolking tot oproer aangezet had.
Toen na vijf dagen de opgelegde boete nog niet binnen was, besloot
de overste de Brauw een eind aan het geweifel te maken en formeerde
hij een colonne, bestaande uit de 2e, 46 en 6e compagnieën van het
5e bataljon, te zamen 400 man sterk, aan welke macht nog 50 pradjoe-
rits en 2 handmortieren werden toegevoegd.
De overste Helbach met het commando belast, kreeg order om op
9 Mei naar Sawah, de laatste doeson van Ampat-Lawang, op de
grenzen van de Pasoemah te marcheeren, Radja Tiang Alam wanneer
hij zich werkelijk in de Marga bevond, te verdrijven en de bevolking
aan te zeggen, om onmiddellijk de opgelegde boete te betalen.
"Werd daaraan niet voldaan, dan moest van Sawah naar G. Meraksa
terugmarcheerende, doeson voor doeson en talang voor talang, kortom
alies vernield en verbrand worden.
De colonne werd onderweg beschoten en bij Lobo-Pangong tegemoet
gekomen door Radja Moeda van Sadin, die als bemiddelaar optrad
en nog twee dagen uitstel verzocht.
Hieraan werd geen gevolg gegeven, doch onmiddellijk voldoening
der boete geëischt. Al spoedig bleek dat al die z. g. onderhandelingen
slechts tijdwinst beoogden, want men kreeg bericht, dat Radja Tiang
Alam bij Moeara-Koelit de Marga was binnengedrongen en deze
doeson geducht versterkt had.