918 trouw, ook worden medegedeeld. Het resultaat der polemiek zal, naar ik hoop, dan zijn, dat de vereeniging zich blijft bewegen of zal worden geleid in een voetspoor, waardoor het belang van alle leden wordt gebaat. Mochten er leden zijn, die het nut van het door mij ingestelde onderzoek betwijfelen, dan ben ik zoo vrij hen te verwijzen naar de uitspraak van Prof. van Geer, die in zijn Rapport en Advies zegt, dat men zich bij alle levensverzekeringen en fondsen van te voren rekenschap moet geven van de consequentiën der verschillende bepa- lingen, en dat men aan zich zelf verplicht is van tijd tot tijd Pr. v. G. rekent voor het Weduwen-en Weezenfonds, om de 5 jaar den toestand der vereeniging nauwkeurig te onderzoeken, wil men niet op een gegeven oogeublik geplaatst worden voor een zorgwek- kenden toestand, die voorzien, en bij tijdige voorziening ook voorko men had kunnen worden. I Levensvatbaarheid der Vereeniging Het behoeft geen betoog, dat de toestand der vereeniging thans, 5 jaar na de oprichting, volstrekt niet als normaal mag beschouwd worden. Tengevolge van de bepaling van art. 1 van het Reglement, dat alleen actief dienende officieren als leden worden aangenomen, vindt men tot nog toe onder het ledental slechts een betrekkelijk gering aantal gepensionneerden. Het laatste jaarverslag (I. M. T. Afl. 6. 1892) vermeldt als leden op 1 Januari 1892: 93 opper- en hoofdofficieren, 334 kapiteins, 652 luitenants, Totaal 1079 officieren iu actieven dienst en 58 opper- en hoofdofficieren, 67 kapiteins, 18 luiteuants, Totaal 143 gepensionneerde officieren. Dat deze verhouding van actief dienenden tot gepensionneerden abnor maal is, wordt bewezen door staat III van het Rapport van Geer.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 369