919
Daar vindt men, dat het aantal officieren van het Indisch leger
op 1 Januari 1888 bedroeg:
131 opper- en hoofdofficieren,
393 kapiteins
1046 luitenants,
Totaal 1570 officieren in actieven dienst en,
350 opper en hoofdofficieren,
492 kapiteins
146 luitenants,
Totaal 988 gepensionneerde officieren.
Eene geheel andere verhouding dus van het aantal actief dienenden
tot, gepensionneerden, als bij de vereeniging.
De vraag doet zich nu voor: hoe zal bij de vereeniging die ver
houding zijn, wanneer men na 30 jaar. de vereeniging als normaal
werkend mag beschouwen. Ik reken na 30 jaar, omdat men eerst
dan leden van 90 jaar onder de deelnemers kan aantreffen, en
dus ook eerst dan, het aantal leden yan verschillende leeftijden kan
voorkomen in dezelfde verhouding tot het geheele aantal, als in staat
III Rapport van Geer is opgegeven voor het N.I. Officierskorps op
1 Januari 1888 Eene andere vraag is het of de verhoudingen van
het aantal personen van een bepaalden leeftijd tot het geheele aantal
ook werkelijk dezelfde zullen moeten zijn, als in dien staat. Een
voorbeeld om mijne bedoeling duidelijker te maken:
Onderstellende dat 1 Januari 1920 het aantal leden van het fonds
3/4 bedraagt van het totaal aantal officieren (act. en gep) van het
N.I. Leger, en dat het officierskorps even sterk is als op 1 Jan. 1888
d.i. 1570 988 2558 Off., mag men dan daaruit de conclusie
trekken, dat het aantal officieren van den leeftijd van 20 27 jaar,
dat lid is der vereeniging, ook 3/4 bedraagt van het totale aantal
officieren van dien leeftijd van het geheele leger. Ware deze conclusie
juist, dan zou men moeten hebben 3/4 X 334 250 leden van 20
27 jarigen leeftijd.
Het antwoord is echter, dat men daartoe volstrekt niet mag con-
cludeeren, voordat, men weet:
le. Of het aantal officieren van bepaalden leeftijd steeds in dezelfde
Verhouding tot het totale aantal zal staan, als in 1888.