921
le Het aantal luitenants boven de 42 jaar is te gering om daar
uit een statistisch cijfer te mogen trekken.
2e. Het opmaken van een afzonderlijke statistiek voor de kapiteins,
gerangschikt naar de leeftijden, heb ik onnoodig geacht, omdat slechts
weinige kapiteins jonger dan 33 jaar zijn, en er van af dien ouderdom
geen verschil in °/o meer gevonden wordt voor de velschillende leeftijden.
3e. Door de opper- en hoofdofficieren wordt op het oogenblik het.
cijfer van 78.5 niet ten volle bereikt, doch het is duidelijk dat,
daar van de luitenants boven de 32 jaar en van de kapiteins 78.5 °/0
lid zijn, en het niet aan te nemen is, dat deze officieren na bevordering
tot hoofdofficier voor het lidmaatschap zouden bedanken, er ook in
de toekomst op 78.5 °/0 gerekend kan worden.
4e. Ook voor de gepensionneerde officieren geldt bovenstaande
redeneering en daarom is ook voor hen het cijfer van 78.5 °/0 als
normaal aangenomen.
5e. Dat een grooter aantal dan 78.5 0/o der opper- en hoofdofficieren
in den vervolge lid zoude zijn, is niet waarschijnlijk, daar geen enkel
cijfer er op wijst, dat het toetreden tot de vereeniging samenhangt
met het verkrijgen van hoogeren rang; wel is dit afhankelijk van de
leeftijden, zooals bewezen wordt door de statistiek der luitenants en
kapiteins.
Men zal mij misschien tegenwerpen, dat op de uitkomsten van een
enkel jaar geen statistiek valt te bouwen. Ik geef dit gaarne toe,
doch stel er tegenover:
dat die 78.5% weliswaar slechts berekend zijn over een enkel
jaar, doch dat dit cijfer geldt voor 3 klassen officieren en wel:
voor luitenants van 3337 jarigen leeftijd
38—42
en voor kapiteins i
dat het jaar te voren het aantal actieve leden beliep:
opper-en hoofdofficieren 89
kapiteins 325
luitenants 653
en dus nagenoeg even groot was als in 1892;
dat het ledental in het jaar 1891 met 53 vermeerderde, zonder
dat het aantal actieve leden grooter werd.