922
Uit de later volgende berekeningen zal men zien, dat de vereeniging
om normaal te blijven werken ook jaarlijks een aanwinst van 54 a 55
nieuwe leden uoodig heeft. In verband hiermede kan ik dus gerust
zeggen, dat de vereeniging, wat het aantal actieve leden aangaat, in
1891 en 1892 zich reeds in normalen toestand bevond, en dat dus ook
voor de toekomst die cijfers mogen worden aangenomen.
Het is verder niet re verwachten, dat later meer actief dienende
officieren dan nu, lid der vereeniging zouden worden. Het percent
van het officierskorps dat lid is, is reeds nu zoo hoog, dat vermeerdering
haast niet mogelijk is zonder dwang. Er zullen altijd personen zijn,
die om de een of andere reden, geen voorzorgsmaatregelen nemen
ter verzekering van het lot van na te laten betrekkingen.
Of er ook redenen zouden kunnen zijn, die tot vermindering van
het aantal leden zouden kunnen leiden, zullen wij later zien.
Wat ten laatste de verhouding aaugaat tusschen de aantallen leden
van velschillende leeftijden en rangen, zoo valt daaromtrent voor de
toekomst weinig met zekerheid te zeggen. Vermoedelijk zal het aantal
luitenants boven de 32 jaar eene vermindering ondergaan, en dat
beneden dieu leeftijd in gelijke mate vermeerderen, zooals tusschen de
jaren 1888 en 1892 reeds is geschied (vergelijk de tabel op blz. 920),
doch deze vermindering en vermeerdering kunnen niet ver gaan, daar
er tengevolge van de tegenwoordige en waarschijnlijk ook toekomstige
promotie, bij de infanterie steeds een groot aantal luitenants gevonden
zal worden, dat ouder is dan 32 jaar.
Na op bovenstaande wijze op redelijke basis, de cijfers te hebben
vastgesteld voor het toekomstig aantal leden der vereeniging, ga ik over
tot de berekening van de bedragen, die elk officier in de toekomst,
jaarlijks en maandelijks zal moeten storten,
Ik heb daartoe gebruik gemaakt van de tabel der sterftekansen door
Prof. van Geer in staat I van zijn Rapport gepubliceerd, van de sterkte
van het officierskorps op 1 Jan. 1888 volgens staat III van het Rapport,
en van de door mij gevonden percenten ter bepaling van het aantal leden.
Nu was de sterkte van het officierskorps op 1 Jan. 1888 wel
eenigszins anders als op 1 Jan. 1892, doch daar deze sterkte vooral
afhankelijk is van het toevallig grooter of kleiner aantal verlofgangersj