956
en bereikten tegen 4 uren een ladang in de nabijheid van Poeloe
Bringin, de hoofddoeson van Makakau.
Al ras werd over het zeer geaccidenteerde terrein gestormd en
laatstgenoemde doeson verlaten bevonden. Blijkbaar hadden kort
vóór onze komst de bewoners de vlucht genomen met achterlating
van rijst, padie, kippen, eenden en vee.
De uitgezette wachten werden des nachts bekropen en beschoten,
met het gevolg dat één Inl. fuselier ernstig verwond raakte, doch
verder ging de nacht en ook de 24e ongestoord voorbij.
Den 25en zag men op verschillende hoogten een menigte Maka-
kauers, gewapend met lans en klewang, onze troepen uittarten, terwijl
wij des nachts weer beschoten werden.
Daar de hoofden zich niet kwamen onderwerpen, werd een benting ge
bouwd die den 27on klaar was en waarin een detachement zou
achterblijven, terwijl ik last kreeg, om den volgenden morgen met
60 man en 25 Pradjoerits verder te rukken over het Barisangebergte
tot aan de grens van de afdeeling Kauer, gelegen op het grondge
bied van Benkoelen.
Mijn opdracht was om de doesons Bringin Poetih en Poeloe Ivepa-
hiang, waarheen de bewoners van Poeloe Bringin waren gevlucht te
gaan verbranden en zoo eenigszins mogelijk nog denzelfden dag terug
te keeren.
De afstand werd op 5 uren gaans geschat. Twee en een halve
dag vivres en 50 patronen werden medegenomen, terwijl vier losse
spreien bestemd waren, om zoo noodig tot tandoe te dienen.
Ik vertrok met mijn detachement den 28en Aug. des ochtends ten
5_i uur. Na een uiterst vermoeienden marsch waren wij, langs
bijna ontoegankelijke voetpaden, ten 12 ure nabij Poeloe Kepahiang
gekomen, toen wij van de overzijde van de rivier, langs welke wij
marcheerden, met een salvo begroet werden.
Na dit vuur beantwoord te hebben, vluchtten de opstandelingen
naar het gebergte, nadat Poeloe Kepahiang door hen was in brand
gestoken.
Nadat wij de omliggende ladangs hadden vernield, keerden wij
terug en werden wij vervolgd en nu en dan beschoten.
Op onzen terugmarsch begaven wij ons, hoewel doodelijk vermoeid