Den 13en September d. a. v. waren alle hoefden van Makakau te
Moeara-Doea vereenigd en werd door hen, na langdurige beraadsla
gingen, in onderwerping gekomen en de eed van trouw aan het Ned.
Gouvernement afgelegd.
Zij beloofden het rooven tegen te gaan en geen vreemdeliugen zonder
schriftelijke vergunning op hun grondgebied toe te laten, terwijl bij
deze gelegenheid tevens Pangeran Boeting, die weigerachtig bleef, zich
te komen onderwerpen, met algemeene stemmen uit zijn ambt werd
ontzet.
Dienzelfden avond had er voor alle hoofdeu, die tegenwoordig
waren, een groot feest plaats, waarop zoo vrienden als vijanden tegen
woordig waren en waarbij ook de officieren en ambtenaren van hunne
belangstelling deden blijken.
Den daarop volgenden dag keerde de colonne naar Palembang terug,
alleen de le luitenant Labaar bleef nog eenigen tijd met 50 man te
Moeara-Doea achter.
Het bleef intusschen nog altijd eenigszins onrustig in het gewest,
want den 27en December 1853 werd ik weder met een detachemeut
afgezonden, om eenige kwaadwilligen uit Liutang Kiri en Ampat
Lawang, die de Moesi tot beueden Tebing-Tinggi waren afgezakt, te
gaan opzoeken en onschadelijk te maken.
Den 12en Januari 1854 was ik van dit tochtje te Palembang terug,
'zonder dat het zich door bijzonder vermeldenswaardige gebeurtenissen
had gekenmerkt.
Kort daarop had er nog een excursie plaats naar de Marga Soengei
Kroh, waarvan de bijzonderheden mij grootendeels ontgaan zijn; de
officieren, die dezen tocht medemaakten, waren de kolonel de Brauw,
de luitenant-adjudant Yisser, de 1" luitenants Keijzer, Knooten, Fomaij
en de 2e luitenant Gerlach, benevens nog eenige civiele en Inlandsche
ambtenaren. Bij deze gelegenheid werden, als ik mij niet vergis, de
luitenants Fomaij en Gerlach en eenige minderen gewond, doch werd
overigens het doel bereikt.
In Maart 1854 werd weder bericht ontvangen, dat eenige personen
in de afdeeling Lematang Ilir onrust trachtten te verwekken en werd
het daarom noodig geacht een gedeelte der 3° compagnie van het
5e bataljon Exp. troepen derwaarts te zenden, terwijl ik den 130n April