998
Wij kunnen nu de vraag stellenwat is voor het Indische leger
beter, eene richting op den voet van het doel, die alleen het voordeel
aanbrengt, dat zij meerdere uitbreiding geeft aan de bestreken ruimte,
slechts van waarde tegenover een vijand op wien gedurende zijnen
aanval meermalen gevuuid kan worden, slechts geldig dan nog, als
die aanval reeds op betrekkelijk grooten afstand aanvangt öf eene
richting op het midden, wier voordeelen, zoo straks op te sommen,
voor ons leger vele en ook zeer belangrijk zijn
En ware het nu nog, dat het aantal kogels, hetwelk uit het ach-
terlaadgeweer geschoten is op een eenigen tijd onder vuur blijvenden
aanvallenden Inlandschen vijand ongeveer overeenkomt met dat,
hetwelk tegen een in rust verkeerenden in eene enkele linie opgestel-
den tegenstander is aangewend, dan zou de keuze tusschen de beide
richtingswijzen nog eenig hoofdbreken kunnen veroorzaken, doch ik ben
ei van overtuigd, de verhouding tusschen die beide aantallen is zeker
niet gunstiger (uit voorzichtigheid zal ik niet overdrijven) dan 1:49.
Ik wil niet volstaan met een eenvoudig beroep op onze vele in
den Atjeh-oorlog gevormde deskundigen, om uitspraak te doen in
het geschil tusschen den Majoor Rink en mij over de wijze, waarop
een Inlandsche vijand ons over het algemeen bestrijdt, ik zal uit de
feiten en uit verschillende werkjes over Indische tactiek trachten aan
te toonen, dat des schrijvers argument de Inlandsche vijand treedt
dikwerf in liet open veld in gesloten henden aanvallend tec/en onze
troepen opniet juist is in dien zin, dat het de wenschelijkheid om den
zichtbaren voet van het doel als standvastig richtpunt te bezigen,
voldoende motiveert.
In de eerste plaats dient met betrekking tot de door den schrijver
op blz. 40 van liet bundelvuuraangehaalde voorbeelden te worden
opgemerkt, dat er onderscheid moet worden gemaakt tusschen het
tijdperk vóór en dat na de invoering van het achterlaadgeweer bij
het Indische leger. Het gaat niet aan om onze oorlogen op Java
(1825—30), met de Padries, op Bali (1849 en 1868) en in Boni (1859—
60) zonder de minste commentaar in één adem te noemen met onze
expeditiën naar Atjeh en Onderhoorigheden. Immers, op de tactiek
heeft geen enkele omstandigheid zóó veel invloed als juist de capaciteit
van het vuurwapen. Zou er in Europa één deskundige te vinden