MILITAIRE ZIGZAG
FANTASSIN.
Het zij mij vergund in ondervolgende regelen nogmaals terug te
komen op de reeds meermalen, doch tot dusverre zonder succes
behandelde quaestie van het officiersschap van den kapelmeester der
Bataviasche stafmuziek.
De heer van Dam, die sinds korten tijd met het meeste succes de
betrekking van dirigent van ons eerste muziekkorps waarneemt, is
mij persoonlijk geheel en al onbekend, zoodat ik mij in deze zaak
op een volkomen onpartijdig standpunt kan plaatsen en dus vrij uit
mijne opinie meen te mogen zeggen.
Ik ga daartoe te eerder over, omdat de kapelmeester hier als het
ware stormenderhand de harten heeft veroverd, van de militaire
autoriteiten door zijn flink en gedecideerd krijgstuchtelijk optreden
tegenover het wel een weinigje uit den band geraakte korps muzikan
ten, van de muziekliefhebbers door zijn ijverig streven om de waarde
van de stafmuziek tot haar oude hoogte op te voeren, van de mede
werkers van Toonkunst Aurora door zijn bescheiden en beschaafde
wijze van optreden, van de bezoekers van publieke vermakelijkheden,
eindelijk door het waardige gedrag van hem en zijne familie te mid
den van een omgeving zoo exclusief tegen onderofficieren als de
Bataviasche bij uitstek is.
Mijne, lezers zullen mij ongetwijfeld toegeven dat voor elk der hier
boven opgenoemde punten zeer veel tact noodig is, zoodat alleen
door het tentoonspreiden daarvan reeds de zekerheid wordt verkregen,
dat de familie van Dam ook in den officiersstand geheel en al op
haar plaats zou zijn en alle mogelijken aanstoot zou vermijden.
Met dat al moet men niet denken, dat ik blind ben voor de be-
DOOR