1049 geeren voor een afstand 0.32 LS50, vermeerderd met den afstand, waarop men het gemiddeld trefpunt achter de dekking (1) weuscht. Zij thans aangenomen, dat het eerste schot achter is gevallen. De formule voor Wx wijst wederom aan, dat men voor de kans, dat de gebezigde opzethoogte de juiste is, zal hebben: dx -j- 2 pdx, en vordert alzoo, dat men met die opzethoogte zal doorvuren. Dit moge nu in het algemeen goed zijn, en gemiddeld de beste resultaten geven voor één bepaald geval op zich zelf is het zeer ongeraden. Wanneer men zich toch in het werkelijke gevecht bevindt, heeft men er al bitter weinig aan, dat men gemiddeld goede resultaten zal verkrijgen, indien men volgens eene bepaalde methode te werk gaat. Men is verplicht meer te vorderen en een waarborg te eischen, dat het bijzondere geval, waarvoor men geplaatst is, weinig afwijkt van het gemiddelde, waarvoor de schietregels berekend zijn, al mag ook met mathematische zekerheid bewezen worden, dat dit gemiddeld meer munitie en tijd zal kosten. Het niet nakomen van dit beginsel kan vergeleken worden met de handelwijze van een speler, die onder gunstige conditiën spelende, bij den eersten keer reeds zijn geheele vermogen waagt, en zich aldus blootstelt aan de kans volkomen geruïneerd te worden, zonder in de gelegenheid te zijn, dit verlies door latere winsten te dekken. De hier bedoelde waarborg kan verkregen worden, indien men na het eerste plusschot de opzethoogte met een bepaald bedrag vermindert, en deze correctie zoolang toepast, tot men een minschot heeft verkregen. Alle opzethoogten, waarmede men te ver gaande schoten heeft verkregen, bieden op zich zelf beschouwd evenveel trefkans; men behoort derhalve die te kiezen, welke het minst van die van het minschot verschilt. Uit hetgeen wij hebben opgemerkt bij het geval, dat het eerste schot vóór valt, blijkt dat de hier bedoelde correctie gelijk moet zijn aan die, waarmede men daarbij de opzethoogte vermeerderd heeft. Feitelijk komt het er dus slechts op aan twee opzethoogten te vinden, waarvan er een een plus-, het auder een minschot heelt gegeven; zoodanig tevens, dat de bij- behoorende gemiddelde trefpunten een onderlingen afstand hebben van 0.32 LS50 -j- den afstand van het doel tot aan de dekking. Noemen Dl. II, 1892. 68 (1) "Waar wij hier en later spreken van afstand achter de dekkingwordt steeds bedoeld: die afstandgemeten in liet horizontale vlak, gaande door de kruin der dekking

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 500