1060
Nu bewere men niet, dat het hiervoor gehouden schijnbetoog zóó
buitengewoon dom is, dat de fout onmiddellijk iedereen moet opvallen.
Wie zal ontkennen, dat er zelfs bij vredesoefeningen meermalen
beschouwingen worden gehouden, die veel verder de plank misloopen
Het zou ons niet moeielijk vallen dit desvereischt met tal van voorbeelden
te staven, doch wij achten dit wenschelijk noch dienstig. Wij hebben
met deze uitweiding dan ook niets anders bedoeld dan het bewijs te
leveren, dat men bij het indirecte vuur dikwijls voor vrij moeielijke
vragen komt te staan, waarbij een eenvoudige regel, die dadelijk aan
geeft, hoe in alle mogelijke voorkomende gevallen moet worden
gehandeld, werkelijk onmisbaar is. Het reglement voorziet in deze
behoefte niet, en laat wat het voortgezette vuur betreft, alle zwarig
heden, die zich kunnen voordoen, aan den vuurleider over. Wij
achten dit eene leemte in het voorschrift, die niet mag blijven bestaan.
De aanname verder van het reglement, dat zoo men in een groep
van -J— /3 schoten a -f" en heeft verkregen, men bij verder
vuur met dezelfde opzethoogte dezelfde verhouding nl. moet
verwachten, zal vooral bij het indirecte vuur tot tal van moeielijkheden
leiden. Het geval toch, dat alle schoten in dezelfde richting vallen, zal
zich hierbij zeer dikwijls voordoen en het reglement is alsdau niet in
staat de correctie aan te geven.
Zij b. v. aangenomen, dat men 75 0/o schoten plus moet verwachten
en dat de eerste zes schoten alle achter zijn gevallen. Men moet dan
corrigeeren, maar hoeveel? De vuurleider vindt nergens een enkel
gegeven daarvoor: hij is verplicht er feitelijk, wat men noemt, een slag
in te slaan. Een enkele oogopslag op de in dit artikel voorkomende
tabel, doet echter zien, dat de correctie in het hier bedoelde geval
0.85 0.50 0.35 LS50 moet bedragen.
J. U. van Loon.
le Luit. der Art.