1068 Dat art. 5 luidde: „Ten aanzien van de Onderhoorigheden van Atjeh onderhoudt de militaire „en civiele bevelhebber met hen, die onze souvereiniteit hebben erkend, „zooveel mogelijk de betrekkingen en tracht hen, die nog niet tot ons „zijn toegetreden, door overreding of door blokkade te brengen tot het „afleggen der verklaring, waarvan een model aan deze instructie is gehecht. „Bij toetreding voorziet hij hen van eene acte van aanstelling, over eenkomstig het mede hierbij gevoegd model". Toen echter reeds dadelijk na van SwieteFs vertrek militaire wapen feiten tot uitbreiding van de ingenomen stelling, naar het heette nood zakelijk tot beveiliging van deze, 's bestuurs aandacht bijna geheel in beslag namen en daarna, in 1875, op voorstel van Generaal Pel, door den nieuw opgetreden landvoogd, Gouv. Gen. van Lansberge de door van Swieten in overeenstemming met den Gouv. Gen Loudon en den Minister van Koloniën Fransen van de Putte aange wezen weg geheel verlaten en besloten werd tot het op grootere schaal aanvallend optreden met de wapenen in de vallei van Groot-Atjeh, traden de militaire wapenfeiten geheel op den voorgrond en kwam het civiel beleid eerst in de tweede plaats in aanmerking. Erkend moet worden, dat de brief van Generaal Pel aan Z. E. den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië en gedagteekend „Atjeh, 30 April 1875 (opgenomen als bijlage IY in het 2e deel van Kielstra 's „Beschrijving van den Atjeh-oorlog"een uitmuntend gesteld stuk is, en onze toenmalige kennis van Atjeh en Onderhoorigheden in aan merking genomen, aan de Regeering werkelijk moest toeschijnen den weg aan te geven, die ons het snelst het einddoel van ons streven, de onderwerping van Atjeh, zou doen bereiken. Wij kunnen de lezing van dien brief aanbevelen. Te meer is 's Regeeriugs toetreden tot 's Generaals voorstellen begrijpelijk, omdat op dat tijdstip Mei 1875 feitelijk reeds geheel was afgeweken van bet programma van Swieten. Deze liet 2500 man achter om daarmede te bezetten en actief te verdedigen, de geconcentreerde stelling Kota-Radja en enkele posten ter verzekering van de veilige gemeenschap naar zee en nu waren in 't geheel al acht en dertig posten opgericht met eene bezetting van 2750 man, alleen aan infanterie, terwijl de troepenmacht van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 519