1072 in beide gevallen niet mede gerekend). Sedert het vertrek van den Generaal van Swieten was voorts de krijgsmacht te Atjeh al meer dan verdriedubbeld. Yan Swieten toch liet zooals wij zagen 2500 man als bezetting voor Atjeh achter en volgens Kielstra bedroeg de sterkte der krijgs macht in 1876 behalve de officieren gemiddeld 3000 Europeanen, 180 Afrikanen en 5000 Inlanders. Aan marine beschikte men op dat tijdstip te Atjeh over 13 oorlogs bodems, 2 gouvernementsstoomers en 4 gewapende kruisbooten, de kusten in de Onderhoorigheden waren echter slechts gesloten voor zoover onze souvereiniteit nog niet erkend wasde staatjes die niet gesloten waren, mochten alles invoeren met uitzondering van oorlogs contrabande en voor een enkel staatje was ook de rijstuitvoer beperkt. De vraag in den brief van Generaal Pel gesteld, wat in ons politiek en handelsbelang verder moest geschieden als Groot-Atjeh van de zee zou zijn afgesloten en wij enkele goed gekozen punten in de Onderhoorigheden zouden bezet hebben, was einde 1876 nog niet beantwoord en ook nog niet in Februari 1877 toen, na de gelukkige beëindiging van de excursie naar Koeala Loé en Kroeng Raja, de laatste hand aan Pel's plan was gelegd. Toch kwam het hierop aan, zij beteekende toch feitelijk niets anders dan „Hoe moet men nu verder tot de volkomen onderwerping geraken" en op dit tijdstip was er al veel meer haast bij de beantwoording van deze Vraag, want door het verlaten van den door Generaal van Swieten voorgeschreven weg, waren zeker onze personeele krachten al sterk overschreden en was men ook goed op weg om eveneens het geheele financiewezen in de war te sturen. De schatkist was niet onuitputtelijk en Atjeh had al millioenen verslonden. Er waren op dit tijdstip hier en daar blijken en ook enkele be wijzen van toenadering gegeven, er liepen geruchten van nog meer men had zoowel te Atjeh bij het bestuur, als te Batavia bij de Re geering vernomen, dat, nu Groot-Atjeh van de zee was afgesloten, onze tegenstanders voor het verkrijgen van levensmiddelen, zout en opium geheel van ons afhankelijk waren als slechts het thans met ons bevriende Pedirdat onze souvereiniteit erkend had, zijne mede werking verleende.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 523