1076 hielden ons natuurlijk in deze meening, dan zou men zeker op het eenvoudige denkbeeld gekomen zijn om het stekel van Pel afsluiting van Groot-Atjeh van de zee uittestrekken over het geheele rijk, dus ook alle Oaderhoorigheden van de zee aftesluiten, niet door bezetting van alle eenigszins gewichtige punteD, maar door blokkade, later gevolgd door bezetting van goed gelegen punten, en zonder eenigen twijfel zouden wij daarmede destijds ons doel bereikt hebben. Nu dit echter niet geschiedde, was het natuurlijk gevolg dat van onderwerping niets kwam, want bij den vijand ontstond geen gebrek, noch aan geld, noch aan krijgsbehoeften, noch aan levens middelen en van den oorlog hadden vele rijke, zoo niet de rijkste streken, nog niets geleden. Een vrijheidlievend en krijgshaftig volk onderwerpt zich niet ander3 dan gedwongen. De onderwerping van Tekoe Moeda Baid kwam niet tot stand, evenmin die van Panglima Polim en dat Toeankoe Pangeran lloesin, de sultanatelg, die in December 1877 te Kota-Radja beëedigd werd, op onze hand bleef, scheen een groote aanwinst, maar leverde in werkelijkheid weinig nut ophij wist zeer goed waarom hij niet naar Kemala terugkeerde. Zoo gingen wij dan het jaar 1878 in, altijd nog met de ijdele hoop op goeden uitslag, als maar met beleid de verzoeningspolitiek werd doorgezet, vooral nu de Onderhoorigheden ons gezag nagenoeg algemeen erkend en enkele zelfs reeds zonder bezwaar additioneele artikelen geteekend hadden, waarbij voor ons bedongen was het aandeel in den hatsil, dat van rechtswege vroeger den sultan toekwam. In den loop van het jaar was dientengevolge de troepenmacht te Atjeh al eenigszins verminderd, want terwijl deze op 1 Maart 1877 bedroeg: 348 officieren 9235 minderen en 189 paarden (1) (de bezettingen van Edi en Simpang Olim hieronder niet begrepen), was de sterkte in het begin van 1878 met inbegrip van de genoemde twee posten 298 officieren, 7730 minderen en 144 paarden (1). Ook was het aantal posten belangrijk ingekrom pen en bedroeg dit thans slechts op Groot-Atjeh en de Onderhoorig heden te zamen 32, hetgeen nog wel te veel was, maar daarom toch op groote verbetering wees. (1) Zie Kielstra's beschrijving- van den Atjeh-oorlog.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 527