1078 In Kielstra 's beschrijving van den Atjeh-oorlog lezen wij, IIIe deel, noot, bladz. 249, daaromtrent: „Het waren vooral de vertoogen van den pas opgetreden chef van den „staf, den majoor A. li. W. Geij van Pittius, die den bevelhebber tot dit „besluit brachten. Deze had reeds in 1877, tijdens de aanwezigheid te „Atjeh van den Gouverneur-Generaal van Lansberge, er op aangedron gen, de Zuidoosterlinie langs de Atjeh rivier te verleggen en daartoe „de XXII Moekims in te rukken. Thans overtuigde de chef van den „staf hem, dat men door expeditiën naar de kuststaten het doel het „einde van den oorlog niet kon bereiken, en dat alleen eene beslissing „kon worden verkregen door in Groot-Atjeh zelf den vijand aan te tasten „en te vervolgen, totdat zijne oorlogsbenden allerwegen verslagen en „verdreven waren. Alleen op deze wijze zou afdoende gevolg kunnen worden gegeven aan den last der Regeering om Habib's benden te ver drijven niet alleen, maar ook onschadelijk te maken". Wilde de Gouverneur-Generaal van Lansberge in Maart 1877 dit advies niet volgen, wellicht dewijl toen, om de vermelde redenen, van een verzoeningspolitiek, die veel goedkooper was, heil voor de toekomst verwacht werd en Z.E. natuurlijk in de allereerste plaats verant woordelijk bleef voor het niet te zeer overschrijden van onze draag kracht, zoowel ten opzichte van personeel het leger als van de financiën, thans, met het halve veldleger ter beschikking, was de aangeprezen weg zeker uitsluitend de ware. Met welken schitterenden uitslag onze veldtochten in de Sagi's XXII en XXYI bekroond werden, wij weten het allen. Hoe reeds binnen drie maanden na den aanvang van den eersten veldtocht in de XXII Moekins, de onderwerping van Habib Abdoer Rachmau en van Tekoe Moeda Baid op den 13en October 1878 volgde, maar toch dit aanvaukelijk gewichtige resultaat het bekwame bestuur te Atjeh niet op een dwaalspoor bracht, voor welk onpartijdig Neder lander, die het hart op de rechte plaats draagt en zich niet door wangunst of partijschap verleiden laat om groote daden te verkleinen of verdienstelijke mannen van hun voetstuk afterukken, is het noodig dit alles nog te releveeren. In September 1879, nog geen 14 maanden na het begin van zijne zegerijke veldtochten, had Generaal v. d. Heijden aan alle verzet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 529