1081 Hij loch kwam reeds in het eerste jaar van zijn bestuur tot de vaste overtuiging, dat het de Onderhoorigheden waren, die het verzet tegen ons gezag in Atjeh voedden, die voordeel trokken van den oonog en daarom, ofschoon zelf onze souvereiniteit erkend heb bende, belang hadden bij de voortduring van het verzet. Reeds in 1878, na hervatting van de krijgsoperatiën in de XXII Moekims, liet hij daarom alle havens van Atjeh en Onderhoorigheden, met uitzondering van OleJileh en Edi, voor den invoerhandel sluiten' doch de Gouverneur-Generaal wilde dezen, eigenmachtig genomen' wijzen maatregel niet goedkeuren, gelastte daarom bij brief van 7 Februari 1879 dien maatregel onverwijld in te trekken en om zich, naar hij dacht, zekerheid te verschaffen, dat de Generaal er niet weder toe zou overgaan, schreef bij o. a.: „Eene willekeurige daad van Generaal van Kaders, Gouverneur van „Suriname, tegenover een Oostennjksch schip, gaf aanleiding tot eene „aanklacht der Oostenrijksche Regeering, die de afzetting van Generaal „Kaders tengevolge had. Ik vrees zeer, dat de tegenwoordige Regeering „denzelfden weg zou opgaan". Toen daarop de veldtocht in de XXYI Moekims was aangevangen en de Generaal opnieuw de vaste overtuiging kreeg dat, wilde men thans den oorlog beëindigd zien, de havens op nieuw moesten gesloten wordenaarzel de hij geen oogenblik om daartoe over te gaan, hij sloot ze ten tweedemale en gaf bij telegram dd 5 Juli 1879 aan den Gouv. Generaal te kennen „Dat de havens op nieuw door hem waren gesloten, ditmaal op zijne persoonlijke verantwoordelijkheid" Dat was karakter, terecht was gezegdde krachtige individualiteit van den hevelhebber gaf den doorslag. Het was geen daad van militaire willekeur, het was een krachtige door het gezond verstand geboden dwangmaatregel, het was een maatregel in de richting, die ons in staat zou gesteld hebben de kroon op het werk te zetten. Ware de Generaal v. d. Heijden in deze richting met nader gedwarsboomd geworden door de onverzettelijkheid van den G. G, die schreef: „Dat hij slechts in den maatregel berustte onder uitdrukkelijk voorbe- „houd, dat daaraan het karakter van een zeer tijdelijken oorlogsmaatregel „niet mocht worden ontnomen," Dl. II, 1892. 70

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 532