1084 later niet schreef en weinig deed van hetgeen hij later wel schreef en daardoor het schoone door den Generaal van der Heijden opgetrokken gebouw in korten tijd sloopte, behoef ik niet meer aantotoonen. Met rassche schreden gingen wij te Groot-Atjeh achteruit en op de kuststaten werd de scheepvaartregeling niet ingevoerd, die Scherer den nieuwen gouverneur kort na diens optreden, in Mei 1881, voorstelde, ofschoon deze overtuigd was van het groote nut van dien maatregel, daar hij zelf met den Generaal van der Heijden, als Regeeriugs-com- missaris, aan de Regeering eene controle op handel en scheepvaart had voorgesteld. Ik verwijs hiervoor naar de brochure „Mijn ervaring van Atjeh" maar om een juist inzicht te behouden over het tijdvak April 1881 Maart 1883 is het noodzakelijk daarbij tevens te lezen: „Phrasen en Feiten" van den Heer Laging Tobias, „Geen strijd maar getuigenis" van den Heer Kielstra opgenomen in de Juli-aflevering van den Tijdspiegel 1886 en „Het Atjeh-vraagstuk" door W. Cool in den Militairen Spectator van datzelfde jaar. Hadden wij zooals we zagen tot aan het aftreden van Generaal van der Heijden al verschillende stelsels gevolgd, nadeel had dit alleen opgeleverd voor onze draagkracht, niet voor ons prestige tegenover den Atjeher, want al had deze in dat tijdvak nu en dan al ervaren, dat wij soms wispelturig, ook wel eens zwak waren, en zelfs onze hoogste bestuurder in Indië zich door zijt^ (Atjehsch) diplomatiek talent en meesterlijk veinzen tot optimisme liet verleiden, steeds had dit kort geduurd en hem bij slot van rekening geen voor deel opgeleverd of ons in zijne oogeu klein en zwak doen schijnen. Zeer hard en krachtig waren onze slagen geweest en hij had zjjne minderheid tegenover de Nederlandsche strijdkrachten tot zijn groot nadeel duidelijk gevoeld. Yoor een groot deel is dit natuurlijk te danken geweest aan de toenmalige Indische Regeering, die, ai was het soms verkeerd, toch voorschreef wat ze wilde en den bevelhebber tot krachtig handelen in de gelegenheid stelde. De Generaal yan der Heijden had daardoor in werkelijkheid wat niemand vóór hem en tot dusverre nog niemand na hem heeft gehad, te Groot-Atjeh den brand onder den voet.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 535