1085 Met zijn opvolger kreeg de Atjeher echter niet alleen weder eene ge- heele verandering van inzichten te zien met optimisme op den voorgrond, waarvan hij al spoedig listig partij trok, maar wat erger is, hij zag het leger waarvoor hem tot dusverre ontzag was ingeboezemd, tot lijdelijkheid, soms zelfs tot de vernederende rol van doelwit, van schijf gedoemd, zonder dat het gerechtigd was of vergunning kon krijgen tot het toedienen van de welverdiende straf. En als gevolg hiervan ontevredenheid in het Nederlandsche kamp, desertie van militairen, verdeeldheid evenals bij hem, de een heid, de kracht gebroken en daarmede ook de macht gefnuikt om een volk te onderwerpen als het Atjehsche. De vrees was er algemeen in korten tijd uit en hiermede aan de hoop dat het einde van den Atjeh-oorlog binnen niet te langen tijd in 't vooruitzicht was, weder den bodem ingeslagen. Men had waarlijk wel wat meer rekening mogen houden met het oordeel van den Grooten Napoleon over het voeren van heerschappij over onderworpen Mohamedaansche volken „Obéir pour eux, c'est craindre". Nog eens: Een vrijheidlievend en krjjgshaftig volk onderwerpt zich niet anders dan gedwonqen. In Maart 1883 kwam de Gouverneur Laging Tobias aan het be stuur, die den toestand te Groot-Atjeh zeer ongunstig vond hij zegt er zelfs van „dat zijn voorganger kans had gezien in twee jaren tijds van Groot- Atjeh, waar bij zijn optreden alles op eene vredelievende oplossing duidde (1), eene landstreek te maken waar niemand, die tot het Gouver- „nementspersoneel behoorde of zelfs maar blijk gaf van goede gezindheid „jegens het Gouvernement, veilig was buiten onze versterkingen." En in een ander opstel„Het herstel van het sultanaat in Atjeh" opgenomen in de December-aflevering van de Indische Gids van 1886, geeft hij ons zelfs te lezen: „Reeds zeer kort na mijn optreden als gouverneur van Atjeh, kreeg ik „de overtuiging dat onze toestand in Atjeh bijna hopeloos (1) was." (1) De eursiveering is van mij.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 536