INGEZONDEX.
Paillassen voor paarden.
In het Ind. Mil. Tijdschrift, jaargang 1892, N®. 11, is een ge
deelte overgenomen uit een opstel van den paardenarts J. v. d.
Yelde, voorkomende in de veeartsenijkundige bladen.
Reeds dadelijk viel mij op de weinig kiesche wijze, waarop schrijver
sommigen zijner medeofficieren qualificeert.
Hij toch begint te zeggen bl. 1027 alinea 6 „mijne meening om
trent enz". Daar waar van meening sprake is, kan ook meenings-
verschil zijn, terwijl nog in het geheel niet is uitgemaakt of zijne
meening de juiste is, en het dus geen pas geeft en vooral niet van
een officier tegenover andere officieren, om de ten opzichte van het
al of niet geven van paillasse met hem in meening verschillende
officieren aan te duiden als merkwaardige individuen"
De paardenarts v.d. Yelde had moeten begrijpen, dat hij van het
oogenblik af, dat hij de eer genoot militair paardenarts te zijn, ook
militair was, hij in den officiersstand was opgenomen en ook de
rechten maar ook de verplichtingen had, aan dien stand verbonden.
Tot zoo ver wat den toon aangaat.
Laat ik nu eens nagaan, welke de argumenten zijn, die schrijver
voor zijne meening aanvoert.
De uitdrukking „geen officierspaard heeft leggers" is onjuist, want
een op paillasse staand paard van mij kreeg in 1878 in één nacht
een legger.
De uitdrukking „Een officier, wiens paarden leggers hebben, verkiest
dus paarden te hebben met leggers", gaat daarom eveneens niet op.
De ondervinding van den schrijver is alleen opgedaan op Salatiga
en Banjoe-Biroe, dus in twee koele klimaten, waar geen of zeer
weinig muskieten zijn en daardoor paillasse steeds ongestraft kan
gegeven worden.