1104 Ion behoeve van hen die zich op de studie van het militair recht willen tooleggen, en evenmin met een vraagbaak voor de beoefenaars van dat recht, maar enkel met een leidraad ten dienste van leerlingen en leera ren van de Koninklijke Militaire Academie. De schrijver is dan ook van de onderstelling uitgegaan, dat de leerling in het bezit is van de militaire wetten en heeft het daarom onnoodig geacht den tekst dier wetten op te nemen. Voorts is hij bij diens verklaring der verschil lende artikelen van het Keglemont van Krijgstucht, van de Rechtspleging bij de Landmacht en van het Crimineel Wetboek, al treft men daarbij aan den lettorlijken inhoud van tal van aanschrijvingen,orders en rechterlijke uitspra ken uiterst beknopt. Ook hier hoeft het klaarblijkelijk in de bedoeling gelegen, de nadere inderdaad onmisbare opmerkingen over de bewoor dingen, den geest en de uitlegging der wet, aan den leeraar over te laten. En al moge, volgens schrijvers oordeel, de inhoud zijner handleiding voldoende zijn als positieve kennis voor den aanstaanden officier", voor den militairen rechter is zulks echter volstrekt niet het geval. Alleen met die positieve kennis toegerust zal ieder officier, die het militair recht moet toepassen of uitoefenenal spoedig ervaren, dat er zich herhaaldelijk quaes- tiën voordoen, naar de oplossing waarvan hij te vergeefs zal zoeken. Wanneer de schrijver nu zich alleen ten doel had gesteld eene handlei ding samen te stellen uitsluitend ten dienste van het onderwijs aan aanstaande Hollandsche officieren, dan zouden wij niet aarzelen te erkennen, dat hij daarin uitmuntend is geslaagd. Als leerboek voor aanstaande Indische officieren is het werk evenwel, naar het oils voorkomt, minder bruikbaar. Al dadelijk valt bij de lezing op te merken, dat de onderwerpen, welke speciaal op Indische toestanden betrekking hebben, vrij stiefmoederlijk zijn behandeld. En dit was trouwens ook wel te verwachten van iemand, die, zooals de Heer Koolemans Beijnen, bij zijne ontegenzeglijke uitgebreide kennis en ontwikkeling op militair rechtskundig gebied, toch de voor hot schrijven van een voor Indië geheel bruikbare handleiding, de zoo noodige practische ervaring mist. Bovendien is bij de bewerking afgezien van de opneming en toelichting der bepalingen over het strafstelsel en van de algemeene beginselen van strafrecht, die voor Indië als stellig recht gelden, eene leemte, welke, vol gens mededeeling van den schrijver, verband houdt met de in uitzicht zijnde herziening der Indische wetboeken van strafrecht. Of die herziening wel zoo spoedig zal tot stand komen, meenen wij op goede gronden te mogen betwijfelen. Doch hoe dit ook zij, het gemis van beschouwingen omtrent het Indisch gemeene strafrecht blijft een groot ongerief voor Indische

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 555